Invasies en migraties
Het gebied langs de Rijndelta was slechts dunbevolkt tijdens de brons- en ijzertijd. Als gevolg van de landbouwrevolutie die rond 10.000 v Chr, begon, trokken mensen heel langzaam van oost naar west om nieuwe landbouwgebieden te ontginnen. Deze verschuiving gebeurde waarschijnlijk met een snelheid van minder dan één kilometer per decennium, dit was voldoende traag dat dit nauwelijks werd opgemerkt bij die mensen in die tijd. Rond 3000 voor Christus kwam deze ontwikkeling aan in onze contreien. Het gebied wat nu Nederland, Noord-Duitsland en België beslaat was een van de laatsten gebieden waar de landbouw haar opgang vond. Als je de wereldkaart anders bekijkt is Europa een soort schiereiland van Azië en Nederland is daarvan het allerlaatste puntje.
Pas nu bereikte de landbouw ook de stammen die tussen de Maas en de hoger gelegen zandgronden woonden, zoals in en rond Oss. Tegen die tijd woonden de oors
pronkelijke bewoners hier toen al meer dan duizend jaar. Pas langzaam verdween de jager-verzamelaar cultuur. Boven de rivieren bleef de voornaamste vorm van levensonderhoud de visserij en de jacht. De boeren langs de rivieren bedreven veeteelt, schapen werden er gehouden op de zandgronden en landbouw bleef ondergeschikt en was uitsluitend voor eigen gebruik.
Deze situatie veranderede hier relatief weinig over de volgende millennia. Alhoewel er veranderingen in de bevolking plaatsvonden kan men niet van migratie spreken, deze vonden plaats over lange periodes. In de archeologie zien we wel veranderingen die erop wijzen dat nieuwe gebruiken en nieuwe producten werden opgenomen in de bevolking.
Hoewel dit nog steeds speculatief is, vond een snellere verandering plaats toen de Kelten, ergens tussen 600 en 300 voor Christus, vanuit het oosten naar het westen trokken. De vraag blijft of dit van een migratie-oogpunt uit een grote invloed had op de plaatselijke bevolking. Ook hier waarschijnlijk meer een verandering in cultuur en niet zo zeer in de opmaak van de bevolking. De grote rivieren bleven ook hier weer de scheidslijn, daarboven woonden de Friesen.
Van grotere invloed was echter de Germaanse migratie. De eerste Germaanse stammen, kwamen vermoedelijk uit Scandinavië. Er wordt aangenomen dat de Germaanse stammen die zich van hieruit ontwikkelden zich ook weer opnieuw vermengden met de vroege boeren.
Keer op keer integreerden de nieuwkomers in de plaatselijke bevolking. Het gebied bleef echter dunbevolkt en wederom eeuwenlang veranderde het leven hier nauwelijks. Pas in de Romeinse tijd begon dit te veranderen.
Binnen de stammensamenleving was er een zeer sterk gevoel van lokale macht en de verschillende migrerende Germaanse stammen en familiegroepen vestigden hun structuren in de gebieden waar ze zich vestigden. Hoewel er zeker geweld bij betrokken was, zijn er aanwijzingen dat in de meeste situaties de nieuwkomers (vaak minder dan 10% van de totale lokale bevolking, soms zelfs niet meer dan 2%) snel integreerden met de lokale bevolking. Toch zien we in het grensgebied dat Oss omvat een duidelijke germanisering van de lokale bevolking, de Germaanse invloed is duidelijk groter dan bv de Keltische (de taal is hiervan het beste bewijsmiddel).
Na de Romeinse verovering van Gallië en de mislukte expedities naar Germania, werd de grens tussen de ‘Barbaren’ en het Romeinse Rijk langs de rivieren Rijn en Donau gevestigd, toch is het nooit een waterdichte grens geweest. Niettemin was er vanwege de sterke militaire macht – gedurende enkele honderden jaren – geen verdere massale migratie naar het Romeinse Rijk.
Handel en andere mogelijkheden trokken wel mensen van buiten de grens naar de grensstreek. Oss heeft erg geprofiteerd van het feit dat er veel Romeinse soldaten in deze contreien aanwezig waren LINK. Ook trokken mensen van stammen die verder zuidelijk woonden naar de Romeinse grenzen.
De tweede migratie naar het gebied
Het verval en de uiteindelijke ineenstorting van het Romeinse Rijk vond deels plaats omdat een verzwakkend rijk zijn grenzen niet langer kon controleren en dit leidde tot invasies.
Deze nieuwe golf van migraties en de daaruit voortvloeiende problemen dwongen de Romeinen om betere oplossingen te vinden. Ze begonnen met het creëren van ‘foederati’(autonome regio’s). Hierdoor konden barbaarse stammen de Romeinse grenzen oversteken en zich vestigen op Romeins grondgebied. In ruil daarvoor verleenden de nieuwe kolonisten defensiesteun aan de Romeinse grensregio’s en betaalden ze belastingen. In 212 na Christus verschafte het Edict van Caracalla, alle vrije mannen die binnen het Romeinse Rijk woonden een volledige Romeinse burgerschap, alle vrije vrouwen in het Rijk kregen dezelfde rechten kregen als Romeinse vrouwen. Verschillende Germaanse mannen verkregen hoge posities in het leger en enkele werden zelf keizers.
Terug naar de foederati, de eerste van dergelijke regio’s in ons gebied werd gereserveerd voor de Salii (samen met andere stammen, die dan weer later de Salische Franken worden genoemd), ze ontvingen in 358 Toxandria de regio ten westen van de Rijn – het oorspronkelijke thuisland van de Eburonen. Degenen die langs de Romeinse grens woonden, ten zuiden en westen van de Rijn, stonden bij hen bekend als ‘Germani cisrhenani'(Cisrhenani is Latijn voor ‘deze kant van de Rijn).’ Hun belangrijkste centrum lag in Tongeren (nu Brabant).
Vanaf het einde van de 4e eeuw komt er verdere druk van deze Germaanse stammen om Romeins grondgebied te betreden, dit keer voortgedreven door binnenvallende stammen uit de oostelijke steppen. De beruchtste van hen zijn de Hunnen.
De Hunnen, 10.000 maagden en Ravenstein
Er is een interessante legende die de Hunnenleider Attila verbindt met Uden en Ravenstein. Dit was in verband met de verwoesting van Keulen, hoewel de historische feiten niet kloppen, is het waarschijnlijk dat de kern van het verhaal enige historische waarde heeft. Onderdeel van de verwoesting van de stad was de slachting van ‘10.000 maagden’ waaronder de heilige Ursula, een van haar volgelingen, prinses Cunera van York werd gered door de Friese koning Radboud en hij bracht haar naar zijn kasteel in Rhenen, hier werd ze erg populair onder de arme mensen. Dit wekte de afgunst van de Friese koningin Aldegonda die haar liet wurgen. Drie eeuwen later begroef bisschop Willibrord Cunera’s stoffelijke resten in de kerk van Rhenen. Tijdens de Reformatie werden deze stoffelijke resten ter bescherming overgebracht naar Bedaf bij Uden, dat op dat moment deel uitmaakte van het onafhankelijke (katholieke) Land Ravenstein. |
Langzaam werd leiderschap van de stammen erfelijk; deze nieuwe leiders staan in het Duits bekend als de Heerkönigen. Hun afstammingslijn werd belangrijk en mythe en folklore creëerden snel banden met de goden. Dit werd de basis van het koningschap.
Om aan hun militaire verplichtingen te kunnen voldoen, probeerden de stammenleiders een hoge militaire Romeinse rang te verkrijgen hierdoor hadden ze recht op betalingen. Een van de meest succesvolle lokale leiders was Childeïc, de vader van Clovis die zichzelf ‘magister’(generaal) noemde.
In de loop van de tijd veranderde de betekenis van foedera. Een ‘foedus‘ werd gewoon een huurlingencontract. Na 358 beschermden deze Salische Franken in principe alleen nog maar in naam de noordelijke grens van het Romeinse Rijk.
Er was felle oppositie in Rome over het foedus (verdrag)beleid. Zoals we hieronder zullen zien begon de Saliërs al snel met het verder koloniseren van wat we nu Zuid-Brabant en Vlaanderen noemen. Dit leidde tot een positie waar andere barbaarse huurlingen werden ingeschakeld door de Romeinen om tegen andere stammen te vechten. Rome wisselde vaak van alliantie tussen de verschillende groepen, waardoor ze nog even aan hun posities konden vasthouden. Maar langzaam maar zeker leidde dit tot een ondermijning van de Romeinse controle.
Deze ontwikkeling stelde de lokale leiders ook in staat om militaire kracht en militaire organisatie op te bouwen. Overal waar Romeinse militaire functies bestonden (comes civitatis) werden ze overgenomen in de nieuwe systemen van in ons geval de Salische Franken. Hetzelfde gold voor de grote Romeinse landgoederen (latifundia). Verder werd met de tijd de functie van koningschap ook administratief. Ambtenaren van de koning die betrokken waren bij het bestuur kregen privileges en begonnen al snel een groep van dienst aristocraten te vormen – we komen dergelijke ontwikkelingen later ook tegen waar ze minsteriales (landadel) worden genoemd.
Deze nieuwe vorm van adel vestigde zich naast de oude adel – deze laatste groep meestal verbonden met de vroege Germaanse leiders die landbezitters waren geworden.
Een ander interessant detail is dat voor de leiders van Germaanse stammen, zoals de Saliërs, Bourgondiërs en de Goten het dragen van lang haar een statussymbool was. Ze staan ook bekend als de langharige koningen. Dood had vaak de voorkeur boven het knippen van hun haar.
Er ontstaat nu een hogere klasse in de opkomende chiefdom-samenlevingen zoals de Merovingiers die voortkwamen uit de Salische Franken.
In Noordwest-Europa waren het de Franken die vooral onder de Merovingische en de daaropvolgende Karolingische koningen de grootste stempel op de kaart drukten. Ze zorgden voor de politieke en taalkundige basis die de hele regio omvatte. Hun nalatenschap is nog steeds zeer zichtbaar, met name in Frankrijk (het rijk van de Franken). Interessant is dat de Germaans-Franse taalgrens dwars door België loopt.
Terwijl de Franken hun territorium iets naar het noorden konden uitbreiden, bleven de Saksen ten oosten van de rivier de IJssel, terwijl de Friezen in het noorden onoverwinnelijk bleven, waar ze ook Holland en Zeeland bezetten.
Na de ineenstorting van het Romeinse Rijk kende het oude grensgebied (inclusief de nederzettingen in en rond Oss) een snelle ontvolking. Gedurende de volgende eeuwen bleven deze streken zeer dun bevolkt. Door de hoge grondwaterstanden in een toch al ‘natte’ omgeving tijdens de zogenaamde Duinkerke-transgressieperiode werden grote delen ook onbewoonbaar.
Nadat Karel de Grote kort na 800 de Saksen veroverde, werd de Frankische invloed verder naar het noorden en oosten uitgebreid. De ineenstorting van het Karolingische Rijk zorgde er echter opnieuw voor dat het noordelijke deel van het oude Frankische Rijk grotendeels aan zijn lot werd overgelaten. Hier bleven, voor honderden jaren, lokale heersers de leiding behouden. Ze kregen te maken met de invallen van de Vikingen en konden niet rekenen op steun van een centraal gezag,
Slechts langzaam groeide er een verdere consolidatie, deze begon met de Hertogen van Bourgondië en werd dit werd uiteindelijk voltooid door keizer Karel de V rond 1540.
De samenleving
Even weer terug naar de Romeinse tijd, we zien hier dat sommige van de Germaanse en Keltische nederzettingen uit de ijzertijd – waaronder Oss – begonnen uit te groeien van de oorspronkelijke familiegroepen van zo’n tiental mensen tot dorpen waarvan de grootste uit ongeveer 300 mensen bestond. Dit ontwikkelden zich hier echter niet tot een verstedelijkte samenleving., dat gebeurde wel in Nijmegen en in mindere mate Cuijk. De bewoners langs de rivieren waren voornamelijk veehouders, maar cultiveerden ook hun land op de hoger gelegen zandgronden. Ze waren ook bedreven in het maken van ijzer, zout werd er ook gewonnen en zij het op een beperkte schaal daar werd handel mee gedreven.
Belangrijk om hier te erkennen is dat deze gemeenschappen zichzelf zagen als zowel de levenden en de doden, de laatste waren een essentieel onderdeel van het dagelijks leven en voorouderverering was een integraal onderdeel van hun samenleving. Verwantschap was een ander zeer belangrijk onderdeel in de structuur van de stam en betrof werkverdeling, huwelijksregelingen, leiderschap en andere zaken. Ouderlingen speelden een sleutelrol in deze regelingen en waren ook de mensen die de levende groep vertegenwoordigden in relatie tot de dode leden.
Zonder centraal gezag hadden deze stammen een uitgebreid systeem van vetes, bescherming (geschenken geven), wraak en compensatie – wergeld, (ook gespeld als weregild, ,wergild, weregeld, enz.) die hun sociale zaken regelden. Maar dit leidde ook tot een nogal gewelddadige samenleving met veel interne conflicten (leiders werden gekozen in de strijd) en oorlog. De jaarlijkse invallen in naburige gebieden droegen ook bij aan de voortdurende wreedheid. Alle vrije mannen konden door de koning worden opgeroepen voor militaire diensten die werden uitgevoerd onder het bevel van een graaf of dux (hertog).
Deze structuren waren niet uniek voor de stammen in Noordwest-Europa. Over de hele wereld zien we dat stammenstructuren zich langs deze lijnen ontwikkelden en zich in stand hielden. Dankzij de vroeg 13e -eeuwse IJslandse sagen van Snorri Sturluson krijgen we een goed inzicht in de samenleving van die tijd. Belangrijke structuren zoals het geven van geschenken en vriendschapsbanden zijn kenmerkend voor de Germaanse tribale systemen in Noordwest-Europa en zelfs daarbuiten.
De Franken waren georganiseerd in nederzettingen (weiks – wijk in het Nederlands, -wick in het Engels). Deze nederzettingen werden verder verdeeld in huishoudens (domus). De grotere nederzettingen hadden ook een medezaal – een lang huis – waar het opperhoofd en zijn krijgers elkaar ontmoetten en feestvierden na overwinningen. Deze drinkhal werd het centrum van hun nieuwe samenleving waar leiders elkaar ontmoetten en waar beslissingen werden genomen. Naast de hal had de chief zijn boerderij. In de hoog middeleeuwen werden deze plekken de eerste versterkte omheiningen (motte kastelen).
De leiders
Het tribale systeem was in de loop van de voorgaande millennia geëvolueerd tot een drie deling systeem dat bestond uit stamhoofden, krijgers en boeren. Pas veel later – toen confederaties zich begonnen te vormen – groeiden deze stamhoofden uit tot koningen. Er zijn ook aanwijzingen dat er ook al vóór de komst van de Romeinen een soort stammenbestuur was. Dit is gebaseerd op depotvondsten in wat Noord-Gallië was, een daarvan had naar schatting 220.000 gouden en zilveren munten en waren in de jaren vóór de Gallische oorlogen geslagen. Dit geeft aan dat er een vorm van bestuur en handel was. Over het algemeen maakten deze munten deel uit van de rijkdom van de heersende klasse.
De organisatie van de stam was vrij vlak. Pas in de Merovingische tijd zien we dat de topstrijders een ‘adellijke’ klasse begonnen te vormen (de Romeinse adel structuur met hertogen en graven nabootsend). Eerder had het stamhoofd misschien ook religieuze (sacrale) bevoegdheden. Dat concept zou wel eens terug kunnen gaan tot hun Scandinavische oorsprong. Deze traditie zou ook de oorsprong kunnen zijn van de heilige machten van de Merovingische en Karolingische heersers.
De traditie was om het land onder zonen te verdelen Dit versnipperde de rijkdom en de macht en leidde tot opeenvolgende oorlogen, die in veel gevallen op broedermoord uitliepen. Karel de Grote was instaat om zijn macht uit te breiden door consolidatie. Maar na zijn dood viel dat weer uit elkaar.
Mund
Germaans leiderschap gebaseerd op Germaans recht staat bekend als ‘mund’. Dit was gebaseerd op bloedverwantschap waarbij het hoofd van de familie verantwoordelijk was voor de familiegroep. De macht was eerder meer disciplinair. Belangrijke elementen waren onder meer het waken over de kuisheid en trouw van de vrouw om te voorkomen dat de familie-eer wordt geschaad. De bruid moest maagd zijn op het moment van haar vertrek uit de familie. Mbt zonen hier moest ervoor gezorgd worden dat zij geboren werden uit een echtelijk verbond. De leider moet ook de mannelijke familieleden disciplineren die de familie-eer te schande maken, die de familie niet dienen, of die de hele familie in gevaar brachten door hun onvoorzichtigheid (bijvoorbeeld door de familie in een vete te betrekken).
Langzaam werd deze macht uitgevoerd over de uitgebreidere familieverbanden. Stammen met dergelijke leiders staan bekend als ‘munds’. In de Romeinse tijd begonnen verwante ‘munds’ grotere groepen te vormen zoals de Saliërs. Tijdens deze en daaruit voortvloeiende Merovingische periodes werden ze vastgelegd in de eerste geschreven wetten zoals bijvoorbeeld Lex Salica en Lex Burgundionum. De wettigheid van latere stamhoofden en koningen in de Germaanse landen tot aan de keizers van het Heilige Roomse Rijk is terug te voeren op de ‘mund’. Ook het principe van ridderlijkheid kan hiervan afgeleid worden. Zodra we de eerste geschreven documenten over Oss beginnen te zien, herkennen we deze relaties en behandelingen ook binnen de plaatselijke bevolking. |
Vroeg Germaans recht
De oude Germaanse wetten waren gebaseerd op mondelinge overlevering en tribale gebruiken. Ze werden uit het hoofd geleerd door aangewezen personen die als rechters optraden in vergaderingen en die recht spraken volgens de gebruikelijke regels. Ze waren ook in staat om precedenten zorgvuldig uit het hoofd te leren. Onder de Franken werden ze rachimburgs genoemd (levende bibliotheken).
Deze wetten werden in de vroege middeleeuwen in het Latijn opgeschreven (ook bekend als leges barbarorum “wetten van de barbaren”). Dit gebeurde tussen de 5e en 9e eeuw. Ze gaven gezag aan de koning zoals het Romeinse recht gezag had gegeven aan hun keizers. In de tijd dat ze werden opgeschreven, werden de wetten van de meer zuidelijke stammen beïnvloed door het Romeinse recht; ze werden ook beïnvloed door het christendom.
Al deze wetten kunnen in het algemeen worden omschreven als coderingen van overheidsprocedure en tarieven voor compensatie (wergild). Ze vertonen allemaal enigszins vergelijkbare kenmerken met de Salische-wet – het bekendste voorbeeld – maar verschillen vaak in de datum van compilatie; de hoogte van de boetes; het aantal en de aard van de misdaden; het aantal, de rangen, taken en titels van de officieren, enz.