De bronstijd in de Lage Landen
De kennis voor het bewerken van metalen, inclusief brons ontstond net als de landbouw in het Midden-Oosten. Daar werd brons sinds ca. 3000 v.Chr. gebruikt. Deze kennis heeft zich – ook net als de landbouw – langzaamaan verspreid door Europa.
Brons verving gedurende de bronstijd geleidelijk vuursteen als materiaal voor gereedschap en wapens en werd ook gebruikt voor sieraden en enkele uitzonderlijke beelden. De oudste overgebleven voorwerpen van brons waren voornamelijk bijlen, en ook enkele dolken, stafdolken en sieraden zoals armbanden. Brons werd langzaam algemener, en steeds meer soorten metalen voorwerpen kwamen in gebruik.
Er was geen scherpe kloof tussen de Klokbeker periode en Bronstijd in de Lage Landen, meer van een geleidelijke opname van bronzen objecten binnen de bestaande culturen. De eerste vondsten dateren uit 2.100 v.Chr. (Wageningen) en 1.900 v.Chr. (Barger-Oosterveld). Ook de Hilversumse Cultuur (1.800 – 1.100 v.Chr.) is gekoppeld aan deze periode, dit is eigenlijk een verkeerde naam aanduiding, terwijl er inderdaad een zeldzame vondst van dit aardewerk werd gevonden in de buurt van Hilversum, lag het centrum van deze cultuur verder naar het zuiden in Brabant en België.
Brons bleef grotendeels een prestigieus product om te worden gebruikt voor geschenkenuitwisseling (zie hieronder) en deze gaven zijn meestal gevonden in begraafplaatsen en op religieuze plekken waar het werd gebruikt om de goodwill te verkrijgen van hun goden. Brons was gemakkelijk om mee te werken en werd vooral gebruikt voor sieraden, pijlpunten en dolken. Het aantal geproduceerde wapens geeft aan dat man-tot-man gevechten meer voorkwamen dan in de voorafgaande jager-verzamelaar gemeenschappen.
Escharen levert een aantal mooie vondsten uit de midden Bronstijd, langs de rivier de Raam zijn twee zwaarden, een groot pijlpunt en een armband gevonden.
In Oss werd een zeer zeldzame grote mal ontdekt (de enige in de Lage Landen), deze kon worden gebruikt voor de productie van drie totaal verschillende producten een zogenaamde hielbijl (landbouw), een pijlpunt (jacht) en een zogenaamde radnaald (ronde naald gebruikt voor de fibula voor dames uit de hogere klassen).
Andere locaties uit de Bronstijd zijn: Cuijk en Gassel, plaatsen die ook uit de voorafgaande periodes vondsten hebben opgeleverd.
De noordoostelijke hoek van Brabant – in en rond Oss – was een ideale plek voor meer permanente vestiging, dankzij de geologische structuur zoals ik die voorafgaand heb besproken. De mensen hier begonnen ook meer robuuste bouwmaterialen te gebruiken voor hun boerderijen, en de sporen daarvan hebben ze achtergelaten die de archeologen nu kunnen bestuderen.
Vegetatiemonsters geven ook aan dat grote delen van de oorspronkelijke bossen verdwenen, wat wijst op een toename van de bevolking en meer landbouw. De boerderijen werden zowel gebruikt door mensen als hun vee. Ontbossing zag ook een toename van de heide en dit bleek uitstekende weidegronden op te leveren voor schapenteelt. Een praktijk die in veel delen van Europa tot ver in de 20e eeuw voortduurde. De cultuurverandering geeft ook aan dat vee een prominentere rol begon te spelen in hun samenleving; misschien vee en de producten daarvan werden een onderdeel van de nieuwe handelsactiviteiten die begon te ontstaan. Het ziet er niet naar uit dat de komst van brons geen significante impact had op maatschappelijke of economische structuren. In sommige gebieden speelde brons echter wel een rol in (begrafenis)ceremonies en in sociale contacten met mensen buiten hun eigen nederzetting.
Vanaf nu beginnen nederzettingen permanent te worden. Als boerderijen begonnen te vervallen werden ze 25 tot 200 meter verderop nieuwe gebouwd, zoals we hieronder zullen zien in het hoofdstuk over de nederzettingen in Oss. Soortgelijke boerderijen in Brabant zijn gevonden in Loon op Zand, Geldrop, Boxmeer en misschien ook in Rosmalen en Breda. De meeste van deze nederzettingen waren erg klein, slechts een of twee (grote) boerderijen waren in gebruik op een bepaald moment, wat wijst op een voortdurende traditie van familieclans.
De noordelijke bronstijd mensen leverde ook een culturele vooruitgang op, hoge kwaliteit bronzensculpturen, drinkvaten en sieraden ook van goud, zilver en amber werden nu ook lokaal geproduceerd. Terwijl minder in aantal de artistieke vaardigheden van deze kunstenaars waren zeker niet minder dan die van de meer beroemde zuidelijke buren rond de Middellandse Zee. Strijdwagens (chariots) werden meer wijdverspreid gebruikt en kleding (textiel) wordt uitgebreider.
De geschenkencultuur
Dankzij de vroege 13-eeuwse sagen van Snorri Sturluson, hebben we een goed inzicht in het stammenleven van die tijd. Tijdens een lezing aan de Universiteit van Sydney gaf professor Jòn Sigurðsson van de Universiteit van Oslo destijds een goed inzicht in de ‘gift-giving-culture’, waarin hij aangaf dat dit kenmerkend zou zijn geweest voor de Germaanse stammensystemen door heel Noordwest-Europa en zelfs daarbuiten.
Vriendschap (vertrouwen) was de sleutel tot dit systeem en de vriendschapsrelaties werden uitgedrukt in veel verschillende woorden die men gebruikte voor ‘vriend’ gebaseerd op wat voor een relatie het betrof. Deze vriendschappen bestonden tussen de leider en onderdanen, tussen onderdanen onderling en tussen leiders onderling. Deze vriendschapsrelaties waren essentieel in het functioneren van de tribale samenleving. Giften speelden hier een belangrijke rol in, deze konden fysieke geschenken zijn, maar ook eigendom en titels en feesten en bescherming konden worden aangeboden. Geschenken waren belangrijk om vriendschappelijke banden te vormen en om ze te onderhouden en behouden. Dit waren geen ruiltransacties maar hadden een symbolisch vertrouwelijk karakter ‘wij helpen jullie and jullie helpen ons als dat nodig is’. De geschenken werden vaak ook gebruikt in ceremonies en waarschijnlijk eindigden sommige daarvan in de elitegraven. In ruil voorde geschenken werd dus steun verwacht. Steun door onderwerping aan de leider en ook steun van de vrienden-van-vrienden. In totaal speelde tussen de 15-20% van de bevolking een actieve rol in dit geschenken systeem, dat waren voornamelijk mannen, maar vrouwen werden niet uitgesloten, bijvoorbeeld weduwen en ‘koninginnen’ speelden een belangrijke rol in deze verbanden. De rol die deze vrouwen vervulden bleef belangrijk tot in de middeleeuwen. De vrienden-van-vrienden speelde een belangrijke rol omdat ze werden verwacht om hun vriend, die trouw had beloofd aan zijn leider, te ondersteunen. Soms kan iemand een vriend van twee leiders zijn en als het ging om een conflict tussen de stamhoofden, speelden ze een belangrijke rol in bemiddeling. In de tribale structuur was vriendschap belangrijker dan bloedrelaties. Deze banden waren zeer sterk, vrienden waren bereid om voor elkaar te sterven. We zien dit soort tradities doorgaan tot in de middeleeuwen. |
Een verdere revolutie in de landbouw vond plaats rond 1300 v.Chr. Tuinbonen werden er nu geteeld evenals nu, meer regelmatige gierst en rogge. Oliedragende planten werden gecultiveerd, zoals vlas, papaver en vlasdotter (vals vlas). Deze landbouwinnovaties begonnen de meer noordelijke gebieden in de vroege IJzertijd te bereiken. Sommige van deze innovaties zouden hun volledige potentieel niet bereiken tot de middeleeuwen, toen gierst het belangrijkste hoofdbestanddeel werd voor de populaties en een belangrijk ingrediënt werd om gefermenteerde dranken en pap te produceren.
Grafheuvel- en urnenveldculturen 1.600 – 1.200 v.Chr. – late bronstijd
De late bronstijd zag een snelle verandering in begrafenissen; crematie werd nu de dominante vorm, misschien wijzend op een verandering in religieuze overtuiging, wellicht meegebracht door indringers en migranten uit de steppen. De Russische naam voor grafheuvel is kurgan en de nieuwe cultuur draagt soms ook deze naam. De verspreiding van de eerder genoemde Únětice cultuur gedurende de dynamische Klokbekercultuur periode zou de katalysator kunnen zijn geweest voor de verspreiding van grafheuvels in onze regio. De nieuwe trend kwam ook hier weer vanuit het oosten via de Donaustreek. In Noord- en Midden-Italië staat de verwante cultuur bekend als Villanovan. Deze culturen vormen ook de basis van belangrijke follow-up culturen zoals Hallstatt, Keltisch en Etruskisch. De Hallstattcultuur vinden we ook weer terug in Oss en zal nader worden besproken.
In Noordwest-Europa heeft dit zo’n impact gehad dat de periode bekend werd als de Grafheuvelcultuur (Tumuluscultuur).
Men denkt dat deze graven huizen van de doden waren, met daarin hun inwoners, die voor de overlevenden zorgden en nieuw familieleden en gasten verwelkomden, soms werden er feesten en processies organiseerden bij de tumulus. Vaak zijn de grafheuvels omcirkeld met palen (paalgraven), waarvan de functie nog steeds archeologen ontgaat, maar ceremoniële redenen worden verwacht.
Verschillende van deze grafheuvels hebben een zuidoostelijke ingang en de geulen die er omheen zijn gegraven hebben bij de ingang soms een dammetje. Dit lijkt erg veel op de midwinter zonnewende uitlijning van de megalithische passage graven in heel Europa. Er is ook betoogd dat er een kosmologie relatie met het graf voor de doden, ‘ondergronds’ is de onderwereld en de heuvel de kosmos, vaak werd een boom of een staak op geplaatst als een verbinding met de bovenwereld. Dergelijke ‘decoraties’ komen in Groot-Brittannië en Ierland voor, en terwijl er geen indicatie is dat dit ook voorkwamen de Lage Landen, is er genoeg reden om te aan te nemen dat dit ook hier gebeurde. Deze grafheuvels werden soms ook gebruikt voor secundaire begrafenissen, maar omdat er relatief weinig mensen begraven zijn in deze tumuli, is het duidelijk dat niet iedereen onder een grafheuvel terecht kwam.
Deze grafheuvels werden vaak gebouwd op hogere gronden (zandduinen zoals in het geval in de buurt van Oss – zie hieronder) en soms maakte men eerst kleine heuvels deze bleven een prominente functie houden in het landschap voor eeuwen zelfs millennia en zou ook de levenden blijven inspireren als heilige plaatsen, waar men heen kon gaan om te bidden/mediteren voor hulp, wijze raad, enz. Deze plaatsen gaven de bewoners ook een eigen identiteit, dit was hun thuis hier lagen hun wortlels, voorouderverering zou hier ook een onderdeel van geweest kunnen zijn. De hogere Maashorst – zoals hiervoor vermeld – was een belangrijk gebied voor begraafplaatsen. Over decennia en soms eeuwen groeide het aantal graven. Slabroek op de Maashorst telt 38 grafcirkels. Een ander bekend urnenveld is Toterfout bij Veldhoven, waar zo’n 34 grafheuvels zijn die dateren uit 1.600 en 1.000 v.Chr. Twee andere begraafplaatsen in Haps en Oss komen later uitgebreider aan bod.
Na een periode waarin het de traditie was om hun doden individueel of later collectief te begraven in vrij grote grafheuvels veranderden de rituelen weer en ergens rond 1300 v.Chr. ging men over tot het begraven in urnenvelden.
Mensen begonnen nu hun doden te cremeren en begroeven ze individueel soms eerst nog onder een klein heuveltje, soms omringd door een kleine greppel, afhankelijk van de status van de overledene. Graven kwamen dichter bij elkaar te liggen en vormden zo de urnenvelden, soms lagen ze naast de grotere
oude grafheuvels.
De meeste urnenvelden dateren van 1.300 – 950 v.Chr. maar velen bleven in gebruik tot ver in de Romeinse tijd. Het was echter pas rond 1050 v.Chr. dat deze trend ook naar Brabant oversloeg, er zijn hier meer dan 135 van deze begraafplaatsen bekend. Het grootste urnenveld van de Lage Landen ligt in de buurt van Weert. Een andere is de begraafplaats Someren-Waterdael waar 185 graven liggen. Deze urnenveldencultuur vindt men ook terug in het naburige Duitsland (Rijnland) en in België. Boven de rivieren was deze periode iets eerder begonnen.
In de (zuidelijke) Lage Landen wordt de datum – 1050 v.Chr. – gebruikt als startdatum voor de late bronstijdperiode.
Ook op basis van de analyses van deze Brons- en IJzertijd begraafplaatsen concluderen de archeologen dat de meeste nederzettingen inderdaad niet veel groter dan een of twee families.
Nederzetting uit de Bronstijd van Haps
Een van de meest interessante bronstijd begraafplaatsen ligt in Haps.
De grafheuvels en urnenvelden in Haps zijn gebruikt tussen 1800 v.Chr. en 150 na Chr. De grafheuvels werden in een lange rij geplaatst, misschien langs een weg. Er zijn lange en ronde grafheuvels en een is een combinatie van de twee. Ook hier werden de grafheuvels omcirkeld door palen.
De doden werden gecremeerd en hun overblijfselen ofwel begraven in urnen of in kleine gaatjes in de grond. Tijdens de 7e eeuw v.Chr. werd er een klein urnenveld toegevoegd, met 80 begrafenissen, sommigen in urnen, anderen in kleine gaatjes, sommige hebben een aantal eenvoudige grafgiften; sommige van de gaten hebben een
aardewerk fragment om het af te sluiten. Dit soort gebruiken vinden we in grafheuvels en urnenvelden door heel Europa heen.
Rond 500 v.Chr. was er ook een kleine nederzetting van 2 of 3 boerderijen, deze nederzetting bleef in gebruik tot in de Romeinse tijd. Het is gesuggereerd dat er ook eerdere nederzettingen elders in de buurt van de grafheuvels moeten zijn geweest.
Niet iedereen werd begraven binnen deze urnenvelden, vaak zijn er aanwijzingen van een of twee van dit soort begrafenissen binnen een, twee of zelfs drie generatie, een mogelijke indicatie van de persoon die hier begraven is.
Footnotes:
Haps-Laarakker, een bijzonder rijk bodemarchief
Meer gedetailleerde informatie over deze periode zie: The History of Northwestern Europe chapter Bronze Age
De Geschiedenis van Oss (index)