De IJzertijd 1200 v.Chr. – 250 n.Chr.

Rond 1200 v.Chr. zien we dat de eerste mensen in Anatolië zich de metaalbewerking meester maakten. De techniek om ijzer te abstraheren lijkt te zijn begonnen in het Tatra-gebergte van Slowakije. Afzonderlijk vond dit ook plaats in Perzië en India. Het verspreidde zich eerst naar Fenicië en Griekenland. Hier had het nog een magisch karakter, maar langzaam werd het gemeenschappelijker en begon de kunst van het ijzersmeden zich verder in Oost-Europa en ook rond het Middellandse Zeegebied te verspreiden. Volledig ontwikkeld ijzerwaren begonnen pas Noord-Europa te bereiken in de 8e eeuw v.Chr.  Echter, het was pas in de Romeinse tijd dat het gebruik ervan in Noord-Europa meer verspreid voorkomt, dit gebeurde tijdens de Keltische migratieperiode (Keltische IJzertijd).

IJzererts komt veel vaker voor dan koper en tin en dat maakte een wijdverbreid gebruik van het metaal mogelijk. De metallurgische processen zijn echter complexer. Het duurde enkele eeuwen voordat dat proces volledig werd ontwikkeld, maar zodra dat het geval was creëerde het een echte revolutie. Terwijl tin en brons moesten worden verhandeld, was ijzererts op grote schaal beschikbaar voor lokale gemeenschappen vaak binnen hun eigen grondgebied.

Binnen een paar eeuwen werden de millennium oude stenen gereedschappen eerst vervangen door brons en nu door ijzer. Terwijl ijzer vrij snel brons verving, brons bleef het aangewezen metaal voor kunst van hogere kwaliteit.

Er is overlap tussen de Bronstijd en de IJzertijd. Gedetailleerd and langduring onderzoek van de Universiteit van Leiden in Oss levert nog steeds nieuwe informtie op over deze periode. Zo laat het beroemde Vorstengraf van Oss zien dat er onze regio duidelijk Bronstijd tradities bleven bestaan naast de nieuwe ontwikkelingen die de Ijzertijd met zich meebracht.

De Ijzertijd zich zich pas goed door gedurende de Romeinse (Ijzertijd) periode. In Gallië hebben we het duidelijk over deze Romeinse IJzertijd, de Lage Landen waren een grensgebied met een plaatselijke bevolking die nog lang vasthield aan hun oude landbouwtradities, maar wel met duidelijke Romeinse invloeden. Er waren veel boeren betrokken bij de bevoorrading van de Romeinse militaire kampen langs de rivieren.  Zelfs verder naar het noorden buiten het land bezet door de Romeinen is hun invloed voelbaar tot zelf is in Denemarken.

In tegenstelling tot koper en brons, veranderde ijzer de samenleving en de economie, de productie van ijzeren voorwerpen was een toegankelijke en betaalbare technologie die zijn weg vond naar zelfs de armste boeren voor de tip van zijn ploeg of een mes in zijn zak.

Het kondigt ook de komst aan van soldaten en zwaarden. In de IJzertijd was er aanzienlijk meer geweld tussen stammen in heel Noordwest-Europa. Er was geen hogere autoriteit en dit leverede eindeloze wraakacties op en de stammen waren daardoor vaak in permanente oorlog met elkaar zijn.

De moeilijke overgang van brons naar ijzertijd

Om verschillende redenen is de overgangsperiode tussen deze twee culturele perioden pijnlijk geweest. Klimaatverandering lijkt een sleutelrol te hebben gespeeld, dit samen met verouderde landbouwpraktijken leidde tot een lage opbrengst en dit op zijn beurt tot een daling van de voedselproductie en de bevolking.

Het duurde enige tijd voordat ijzer meer wijdverbreid gebruikt werd, dat leidde tot hogere landbouwproductie. Het klimaat verbeterde ook en dat leidde tot een nieuwe periode van economische groei die samenviel met de komst van de Romeinen, dit leidde ook tot een toename van de handel. Met innovaties in landbouwwerktuigen was het nu mogelijk om de zwaardere leemgronden te bewerken.

Met de toename van de bevolking veranderde het landschap in een cultuurlandschap met zichtbare menselijke elementen zoals boerderijen, velden en grafheuvels die een gevoel van voortdurende geschiedenis creëerden. Dit samen met de late Bronstijd/Vroege IJzertijd milieu/ economische crisis kan ook een invloed hebben gehad op verschillende religieuze praktijken, zoals offers aan de goden en voorouder aanbidding te behagen zoals we hieronder zullen zien.

Tegen het einde van de IJzertijd, zien we dat permanente bewoning en bevolkingstoename resulteerde in kleine gehuchten, het begin van wat zou in de Middeleeuwen groeide uit tot dorpen.

IJzertijd innovaties

Het lijkt erop dat de enorme veranderingen, die plaatsvond rond deze tijd in deze regio – het veranderen van de inheemse, nogal archaïsche inheemse samenleving in de veel modernere Klokbekercultuur – ook zijn effect had op individuele mensen in Noordwest-Europa.  Reizigers langs de Maas moeten hen in contact hebben gebracht met andere culturen en zoals hierboven vermeld weten we dat de activiteiten rond deze communicatieknooppunten deze mensen sterk hebben beïnvloed. Het feit dat klokbekers in Oss te vinden zijn, geeft aan dat de inheemse bevolking hier ook deze nieuwe cultuur hadden aangenomen.

Nederzettingen in de bronstijd blijven echter vrij uniform. Ze zouden niet veel groter zijn geweest dan een paar grote boerderijen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde nederzetting in Elsloo; drieduizend jaar eerder. Ze werden bewoond door een uitgebreide familie (10-15 mensen) en waarschijnlijk hun schapen en runderen. Kleine besloten gemeenschappen bleven de norm voor duizenden jaren.

De indruk is dat er veel nederzettingen slechts een paar kilometer of minder van elkaar lagen. Dichtbij genoeg om te concluderen dat er regelmatig contact tussen hen moet zijn geweest. Gezien de belangrijke graven in and rond Oss denkt men dat er in deze regio honderden, wellicht zelfs zo’n 1000 mensen hier hebben gewoond.

Geschat wordt dat in de IJzertijd de bevolking in Nederland is gestegen tot 25.000 mensen, ongeveer drie keer zo veel als 500 jaar eerder. Maar liefst 80% van hen woonden beneden de grote rivieren. Boven de rivieren was het grondwaterpeil gaan stijgen en de veengroei begon de landbouw moeilijker te maken.

Tegen die tijd waren de raatvelden op de minder vruchtbare zandgronden grotendeels uitgeput en is het waarschijnlijk dat (een deel van) de mensen die dicht bij de grafheuvels aan de zuidkant van wat nu Oss is woonden, naar de meer vruchtbare riviervlaktes verhuisden. Hier, op de 40 hectare opgegraven in Ussen, zijn zes verschillende nederzettingen en twee begraafplaatsen opgegraven. Deze nieuwe en/of uitgebreide nederzettingen hadden hun piek in de Romeinse tijd.

Gesneden houten gevelteken

Twents gevelteken
Twents gevelteken met de twee paardenkoppen

Twente heeft een rijke geschiedenis van uit hout gesneden geveltekens die geplaatst zijn aan de bovenkant van de voorgevel van boerderijen. De oudste vertegenwoordigen een verscheidenheid van heidense symbolen die kunnen worden gekoppeld aan het overhandigen vanhet huis aan de goden of daarmee de bescherming tegen natuurgeweld af te roepen. Symbolen die we hierop zien zijn zogenaamde donder bezems (tegen blikseminslag), zonnewielen (verering van de zon) en een verscheidenheid aan landbouw symbolen zoals maïs, uien en korenaren deze werden gebruikt ter bescherming van hun gewassen. In Twente zijn er ook borden met twee gestileerde paardenkoppen die worden in verband gebracht met de twee Duitse broerhelden Hengist en Horsa, de leiders van de Saksische invasie in Groot-Brittannië. Tijdens de opgravingen in Oss-Ussen bevatte een van de putten ook een opvallend goed bewaard gebleven gevelteken die erg veel lijkt op die in Twente, misschien zijn hier ook de zon- en donderbezemsymbolen te herkennen.

Met de komst van de IJzertijd zien we veranderingen in de structuur binnen de nederzettingen. In plaats van een paar grote boerderijen zien we nederzettingen met een groter aantal kleinere boerderijen, wat misschien wijst op, zoals hierboven besproken, meer concurrentie en een verhoogd niveau van individualisme. Ook het gebruik van ijzergereedschappen verbeterde de opbrengst van de raatakkers aanzienlijk. Dit brengt mogelijkerwijs ook meer rijkdom met zich mee.

Een voortzetting van een meer dichte nederzetting (in relatieve zin) gebeurde gedurende deze periode en vooral de archeologische vindplaatsen in Oss toont belangrijke bewijzen van deze ontwikkeling die zich tot ver in de Romeinse tijd voortgezet.

Raatakkers (Celtic fields)

Raatakkers zijn een innovatie van de vroege bronstijd (ong.1800 v.Chr.) ze zijn een populaire naam voor de vroege agrarische veldsystemen, maar hebben niets te maken met de Kelten. Ze kunnen dateren van elk moment tussen de vroege bronstijd en de vroege middeleeuwse periode.

zwervende_erven_5_celtic_fields_heuveltjes_pembrokeshire_www_cambria_co_uk
Voorbeeld van raatakkers in Wales.

Ze worden gekenmerkt door de nabijheid van andere sporen die achtergalaten zijn in het landschap zoals omheiningen, verzonken ploegvoren en plattegronden van boerderijen. De akkers zijn verdeeld in een lappendeken van vierkante percelen die zelden meer dan 2.000 m² groot zijn. Hun kleine omvang impliceert dat elk werd gecultiveerd door een familie. Er wordt geschat dat om een gezin van zes te voeden, er 100 van deze patches nodig waren, want in een bepaald jaar kunnen er slechts 25 gecultiveerd worden, en de rest moest braak worden gelaten. De raatakker maakte een iets dichtere bevolking mogelijk in plaats van een of twee families konden dit akker systeem vijf of zeven boerderijen onderhouden. Er zijn goede voorbeelden van deze velden op de Veluwe, in Friesland, de akker in Hijkerveld (Drenthe) is misschien wel de bekendste. Tot op heden zijn er opmerkelijk weinig in Brabant aangetroffen.

In het bovengenoemde dorp Haps hebben archeologen een nederzetting uit de IJzertijd opgegraven (6e eeuw v.Chr.). De daken van deze huizen werden ondersteund door centraal geplaatste rijen palen; een architectonische innovatie.

Deze nederzettingen of kleine dorpjes waren een kenmerkend kenmerk van de noordwestelijke regio van Europa van de Lage Landen tot Denemarken. Er waren geen bekende heuvelforten of andere belangrijkere steden zoals deze in Oost-Europa werden gebouwd. Heuvelforten lijken een verkeerde benaming, ze werden meestal gebruikt als beschermde plaatsen om graan op te slaan en ze hadden duidelijk het potentieel om uit te groeien tot marktplaatsen en kleine nederzettingen. Diepe kuilen in de grond verzegeld door een klei top maakte het mogelijk om graan op te slaan en te bewaren voor een jaar of langer, maar uiteraard hadden deze kuilen bescherming nodig. Het was te verleidelijk voor anderen om graan daaruit te stelen.

Het was tijdens deze periode dat de eerste munten begonnen te verschijnen (ongeveer 650 v.Chr.), Dit wijst op een meer serieuze benadering van de handel. Ook hier is noordwest Europe een van de laatste gebieden waar geld zijn intrede deed. Dit geeft aan dat de politieke en economische samenleving meer complex begint te worden, meer gecentraliseerde politieke macht (er is vertrouwen nodig om geld te gebruiken) en een meer gestratificeerde samenleving, dat bijvoorbeeld de mogelijk bood voor individuele mensen om rijkdom te vergaren..

Hallstatt cultuur 900 – 600 v.Chr.

Dit is een van de weinig gemakkelijker te identificeerbare IJzertijd culturen. Ontstaan vanuit de Midden-Europese IJzertijdcultuur tussen de 8e tot de 6e eeuw v.Chr. een belangrijke culteer markering zijn de grafheuvels. Hallstatt, een Oostenrijks dorp aan het meer in Salzkammergut, was een belangrijk zoutwinningscentrum in Europa. Het rekte haar invloeden uit van de hogere Rijn en Donau gebieden in het oosten tot aan het Champagne-Ardennen gebied in het westen.

Er is een duidelijk verhand tussen deze kultuur en die van de Kelten en Etrusken en in Hallstatt graven zijn objecten gevonden met Keltische en Etruskische afbeeldingen.

De west-Hallstatt tak begon onze regio te bereiken rond 750 v.Chr. IJzer begon te verschijnen wat misschien aangeeft dat er betere wapens kwamen; de begrafenissen werden gevarieerder; mode begon zichtbaar te worden, dit was zeker een periode van belangrijke verandering.

Zout was ook big business langs de kust van de Lage Landen en de zoutwinning continueerde in de Romeinse tijd. Zoals we hieronder zullen zien, ontdekten ze tijdens de opgravingen in Oss ook veel bewijs van deze zouthandel, misschien werd het hier in de leerlooierij gebruikt, waarschijnlijk voor producten die voor de Romeinen werden geproduceerd, maar de exacte banden met Oss in de uitgebreide zouthandel zijn nog onduidelijk.

Elitegraven

Zoals hiervoor al en paar keer is besproken, was dit ook in deze periode dat een meer individualistisch gerichte samenleving zichtbaar begon te worden. Vrij plotseling komen we graven tegen met grafgiften. Dit cumileerde in de komst zogenaamde elite graven in de regio beïnvloed door de Hallstattcultuur. Tot die tijd werden geschenken gezien als behorend tot de gemeenschap.

Ook in onze regio – de buitenrand van de regio Hallstattcultuur– is er een kleine cluster van deze elitegraven (Someren,  Baarlo, Oss,  Wijchen  en  Rhenen).

De wagen in het elitegraf in Wijchen (750 v.Chr.) is een van de belangrijkste vondsten in de Lage Landen uit deze periode.

De Vorst van Oss

Het beroemde elitegraf in Oss van een ‘lokale heerser’ uit 600 v.Chr. laat duidelijk zien dat de Hallstattcultuur ook ook wat nu Brabant is had bereikt. Het graf maakt deel uit van een urnenveld dat op en af is gebruikt tussen 2.300 v.Chr. en 500 v.Chr. Het gebied staat sinds mensenheugenis bekend als Zevenbergen, verwijzend naar de grafheuvels, dit terwijl het verband met grafheuvels al lang niet meer bestond. Wel frapant is dat tijdens de Middeleeuwen op een van deze grafheuvels een galg heeft gestaan en er menselijke resten zijn gevonden waarschijnlijk van veroordeelden die ter plekke zijn begraven.

Vorstengraf
Het Vorstengraf van Oss in Leiden.

Het einde van deze period valt ruwweg samen met de komst van Germaanse stammen in de regio. Het zou goed kunnen dat de Germaanse stammen ofwel de proto-Keltische bevolking vervangen heeft of meer waarschijnlijk dat de lokale bevolking nieuwe culturele veranderingen begon over te nemen.

Een bronzen emmer (situla) was begraven in een grafheuvel met een diameter van 53 meter, een van de gtrootste in Europa. In deze situla lagen de crematieresten van deze plaatselijke leider en ook een kromgebogen ijzeren zwaard, met gouden decoraties. Dit zwaard was geproduceerd in Zuid-Duitsland (ongeveer 1300 km afstand) en was hoogstwaarschijnlijk een ceremonieel zwaard. Onderdelen van paardentuig werden zowel in dit graf als in een andere naburige grafheuivel gevonden.  Het Vorstengraf van Oss is duidelijk een onderdeel van de Hallstatt cultuur. Interessant is ook dat deze grafheuvel gebouwd is over een 1000 jaar oudere grafheuvel uit de Bronstijd. Dit wijst ook op een continuiteit van de plaatselijke samenleving.

Het graf en ook andere graven in deze necropolis leveren ook bewijs op van een uitgebreide handel, deze vond met name plaats langs de rivieren tot ver in wat nu Zuid-Duitsland is. Er is betoogd dat de Vorst van Oss deze positie zou kunnen hebben opgebouwd door de (zout)handel. Archeologisch onderzoek in Ussen heeft talrijke pijpjes opgeleverd die werden gebruikt voor het verpakken van zout.

ijt-vorstengrafoss
IJzeren voorwerpen in het Vorstengraf van Oss.

Het vorstengraf bevatte ook tal van andere bronzen, ijzer, houten en textielfragmenten, o.a. twee ijzeren paardenbitten, vier stukken van de ijzerwang en twee ovale bronzen rozetten van een juk behorend tot de harnassen van een tweespan paarden die waarschijnlijk gebruikt werden voor het trekken van een ceremoniële kar. In soortgelijke Hallstatt graven  zijn onderdelen van karren en paardentuig een steeds terugkerend phenomeen. Dit zou er op kunnen duiden dat het gebruik van paarden en het vervoer op karren een speciaal iets was in deze gemeenschappen.

De grafgoederen van de chef konden niet via de handel zijn verkregen, het moeten geschenken zijn geweest die zijn verkregen op basis van het belang van de persoon, vandaar de classificatie van ‘chieftain’. Dit zijn uitingen van een bloeiende prestigieuze giftcultuur.

Lange tijd werd het graf van de leider van Oss gezien als het begin van de IJzertijd in de Lage Landen, maar de oorspronkelijke datering van het graf is nu opnieuw beoordeeld als 100 later dan oorspronkelijk was gedacht.

Zoals hierboven vermeld, is het echter belangrijk om dit elite graf te plaatsen in de context van nog steeds primitieve landbouwgemeenschappen. Ook hier zou je kunnen spreken van de 1%. (0,01 van all graven uit deze periode kunnen geclassificeerd worden als elite graven).

Dit is een van de eerste graven dat een zwaard bevat; tot een paar honderd jaar eerder werden zwaarden, in deze regio, meestal ceremonieel in rivieren of moerassen geplaats.

Voor meer informatie zie ook de Nederzettingen van Oss.

De Prins(es) van de Maashorst  (Slabroek)

Andere mogelijke elitegraven op de ‘begraafplaats’ van Zevenbergen bevatte duidelijk minder spectaculaire vondsten en een ervan staat bekend als het graf van de ‘prins van Oss’. Een andere op de begraafplaats Slabroek  staat bekend als het graf van de prinses omdat mogelijkerwijs armbanden werden meegegeven in dit graf.

Prinsesgraf
Prinsesgraf op de Maashorst

Fortenbouwers begonnen nu ook onze regio te bereiken, terwijl ze voor meerdere millennia in de meer oostelijke delen van Europa voorkwamen. De concurrerende Hallstatt elites begonnen met het opzetten van heuvel forten tot in Noord-Frankrijk en Zuid-België (Buzenol,  Kemmelberg  en  Hastedon). Echter tegen 350 v.Chr. waren ze allemaal al weer verlaten.

Er is ook bewijs dat er een levendige handel gaande was tussen de Etrusken en de mensen die in de westelijke Hallstatt regio woonden, sommige elite graven bevatten de overblijfselen van de tweewielige wagen een innovatie van de Etrusken. Misschien ook andere elementen van deze krijgercultuur kunnen de mensen in onze streken beïnvloed hebben. De Etrusken op hun beurt waren geïnteresseerd in het ijzererts dat beschikbaar was in de Hunsrück-Eiffel regio.

De snelle groei van deze nieuwe elite kan ook geleid hebben tot de ontwikkeling van de La Tène kunst (Keltische kunst). Het was echter niet de Hallstatt elite die daar mee begonnen, het is niet bekend waarom, maar het systeem van de Hallstatt elite stortte in de 5e eeuw v.Chr. in.

De Kelten 450 – 200 v.Chr.

Misschien begon de Hallstattcultuur in te instorten onder het gewicht van de concurrerende lokale elite?  Droogde het systeem van de uitwisseling van geschenken op? Er zijn echter geen harde bewijzen voor betere redenen. Er zijn ook sommige geleerden die veronderstellen dat de Keltische periode eenvoudig een voortzetting is van de Hallstatt periode.

Het lijkt erop dat de Hallstattcultuur enigszins werd voortgezet in de Marne-Moezel regio, het ook hier dat Hallstatt/Keltische La Tène aardewerk is gevonden in een aantal van de laatste elite graven, dat zou wijzen op een ononderbroken culturele ontwikkeling. Deze begrafenissen worden nog steeds grotendeels verondersteld een krijgersamenleving te vertegenwoordigen.

Er vindt nu ook een migratie plaats van deze mensen verder naar het zuiden toe en dat is de reden waarom we ze nu tegenkomen in historie dankzij de geschriften van Romeinen, zoals Plinius de Oude. Ze worden hier genoemd als Galliërs of Kelten (Keltoi in het Grieks, Galliërs in het Nederlands). Misschien vanwege hun eerdere (Hallstatt) handelsbanden met de Etruskische, belanden de meeste van hen in eerste instantie in se Alpen regio. Ze vielen Italië binnen in 390 v.Chr. (slag bij Allia) en in 386v.Chr. plunderden ze Rome – dat tot 349 v.Chr. onder Keltisch bewind bleef – va hieruit verhuisden ze naar de uiterwaarden van de rivier de Po.

Er was ook een oostelijke migratie in de late 5e en vroege 4e eeuw, langs de Donau naar het hedendaagse Hongarije. Ze hadden intensieve contacten met de Grieken en de Etrusken die de beroemde Keltische artefacten hebben beïnvloed. In 281 v.Chr. vielen ze Macedonië binnen en twee jaar later zetten ze een leger op om Griekenland binnen te vallen, maar werden ze resoluut verslagen in Delphi. Trace bleef een Keltisch koninkrijk tot 193 v.Chr.

Ze staken ook de Hellespont over en kwamen terecht in Anatolië (Galaten). Ze bleven onafhankelijk totdat het werd opgenomen in het Romeinse Rijk in 25 v.Chr. Keltisch werd hier gesproken tot de 5e eeuw na Christus.

Waar ze ook gingen, ze vermengden zich met de lokale bevolking, die snel de nieuwe cultuur overnam.

Er is geen bewijs van grootschalige westerse migratie, maar overal onder de Rijn werd de Keltische cultuur de norm, zelfs aan de overkant van het Kanaal in Groot-Brittannië.

Gallië, was volgens de Romeinen toe die hier arriveerden, verdeeld in drie groepen: Belgae (tussen de Rijn en de Seine), de Centrumgroep waaronder de Amorica en de Aquitaini.  De noordelijke Belgae (Nervii,  Attrebates,  Morini) maar volgens de Romeinen waren dit Germaanse stammen die de Keltische taal hadden overgenomen, oorspronkelijk Kwamen ze uit wat nu het Duitse achterland is.

Boven de Rijn ging het leven verder zoals de voorgaande 1500 jaren, de boven de rivieren gelegen nederzettingen kwamen niet onder de invloed van de Kelten. We zien nu dat deze mensen een naam (van de Romeinen) krijgen: Germanen. De rivieren zijn gedurende de hele Romeinse tijd een enorme barrière gebleven.

De Kelten domineerden het grootste deel van Europa tussen 450 en 200 v.Chr. Ze bereikten hun grootste uitgebreid in de 3e eeuw v.Chr. Kort na 200 v.Chr. verloren de Kelten een aantal belangrijke gevechten met de Romeinen en al snel verminderde hun invloed.

De term “Kelten” is nauwer verbonden met een gemeenschappelijke cultuur en niet zo zeer met een gemeenschappelijk volk.

Taalkundig evolueerden ze uit de Indo-Europese taalgroep, maar ze zijn lid van een andere tak van deze taalgroep: Aryo-Graeco-Italo-Celtic. De Kelten splitsen zich veel later van de taal dan bijvoorbeeld het Germaanse volk, maar de Kelten verspreidden zich veel sneller over Europa.

Er was een duidelijk klassenverschil tussen de krijgers en de rest van de gemeenschap; de boeren en de ambachtslieden. De krijgers werkten niet op het land, maar hadden de leiding over de sociale orde. De dapperste was de leider.

Er zijn aanwijzingen dat de krijgertraditie zou kunnen zijn ontstaan uit de jacht activiteiten van hun voorouders in de ‘heroïsche’ tijd.

Feesten vormde een belangrijk onderdeel binnen het stammenverband om de samenhang te handhaven (zoals besproken in de eerde genoemde IJslandse voorbeelden van de giftcultuur). Feesten tussen stammen of met de plaatselijk groep van krijgers vonden plaats aan een ronde tafel met de leider die een centrale positie innam, naast de gastheer. Ze waren gewapend met hun lijfwachten achter hen. Hier werd de rang afgekondigd, soms uitgedaagd (soms tot de dood volgde) en uiteindelijk werden de rangorde goedgekeurd en bevestigd door de aanwezigen.

Het was onder de Kelten dat het plundersysteem in alle ernst begon, het begin hiervan lag in de Klokbeker periode. Dit was hun belangrijkste vorm van welvaartscreatie; oorlog was de status quo, vrede de uitzondering.

De Keltische Galliërs hadden al voor de Romeinse tijd hun eigen beschaving opgebouwd; ze hadden hun eigen munten, koningen, steden, handelsactiviteiten en verfijnd vakmanschap in brons en goud.

In Oss is zijn ook stukken van het ‘doffe’ Marne aardewerk opgegraven daterende van de late IJzertijd (ca. 150 v.Chr.). De Marne pottenbakkers waren een van de eersten in Noordwest-Europa die het pottenbakkerswiel gebruikten.

Dit aardewerk was ook goed vertegenwoordigd in de eerdergenoemde heiligdommen van Empel en Kessel. Dit geeft duidelijk aan dat in de late IJzertijd de Keltische cultuur was binnengedrongen in de plaatselijke cultuur in Brabant.

We komen nu ook invloeden tegen uit de noordelijke Jastorf-cultuur (zie hieronder). Er zijn aanwijzingen van lokaal geproduceerd materiaal, met inbegrip van zwaarden geproduceerd volgens de Jastorftraditie.  Er vonden mogelijkerwijs rituele moorden plaats in de buurt van de tempels – speciaal waar twee rivieren samenvloeiing (Kessel – Maas en Waal en Empel – Maas en Dieze) – dit past ook duidelijk in de Jastorfcultuur.

Germaans ontwaking: Jastorf en Herpstedt-Nienburg culturen

De Germanen begonnen rond deze tijd ook duidelijker de geschiedenis binnendringen. Zij zijn nauw verbonden met de Jastorf- en Herpstedt-Nienburg-culturen.  Eerder werd aangenomen dat ze hun oorsprong hadden in de zuidelijke delen van Noorwegen en Zweden en het Deense schiereiland. Sommige geschiedkundigen geloven echter dat deze stammen nog lang min of meer geïsoleerd in dit gebied hebben gewoond. Ze begonnen zich langzaam te verspreiden vanuit wat nu Denemarken is en verder noordelijk, dit gebeurde in het eerste millennium v.Chr. mogelijk als gevolg van een verslechtering van het klimaat in Scandinavië. Er niet veel archeologisch bewijs voor een vermenging van de culturen, waarschijnlijk hebben de Germanen uiteindelijk de Kelten verdrongen, maar ook hier is weinig hard bewijs voorhanden.

Het was in deze tijd dat ook hier de Germaanse IJzertijdculturen begonnen te ontwikkelen. De Jastorfcultuur (600-100 v.Chr.) vindt haar oorsprong in wat nu het moderne Duitsland is. De Herpstedt-Nienburg kwam tot ontwikkeling in Noord-Nederland en het naburige Nedersaksen. Het was binnen deze culturen dat, vanaf ongeveer 500v.Chr. de Germaanse cultuur en taal begon te ontstaan.

De Jastorfcultuur werd echter niet alleen beïnvloed door de Scandinavische bronstijd cultuur (Scandinavië 1800- 500 v.Chr.), maar ook door de meer zuidelijke Hallstattcultuur.

De Herpstedt-Nienburggroep heeft kenmerken van de Keltische materiële cultuur, en toont bewijs van significant contact met de Hallstatt en La Tène culturen. Dit heeft plaatsgevonden ondanks het feit dat er een serieuze natuurlijke barrière lag tussen deze twee culturen; de uitgebreide Delta van Rijn met de grote uiterwaarden van de rivieren Rijn en Maas, evenals uitgebreide moerassen daaromheen. Dit gebied was grotendeels onbewoond.

Er zijn onbevestigde maar mogelijke aanwijzingen dat de Germaanse stam van de Eburonen naar wat nu Limburg en Brabant waren verhuisd. Hier zijn aanwijzingen van de Jastorf-cultuur aangetroffen Wat ook aan deze speculatie toevoegt, is dat in de buurt van Empel een aanzienlijk aantal zogenaamde triskelion munten werden gevonden.  Een triskelion is een motief dat bestaat uit drie met elkaar verbonden spiralen, of drie gebogen menselijke benen, of een soortgelijk symbool met drie uitsteeksels en een drievoudige rotatiesymmetrie, het is een Grieks woord en ze gebruikten ook dit symbool ook voor het eiland Sicilië.  Dit motief was ook kenmerkend voor de Keltische kunst van de La Tène cultuur gedurende de Europese IJzertijd. Deze munten – die eerder statuswaarde dan geldwaarde hadden – zijn gekoppeld aan de Eburones en waren eerder in België en ook in West-Brabant aangetroffen.

Meer gedetailleerde informatie over deze periode zie: The History of Northwestern Europe  chapter  Iron Age

De Geschiedenis van Oss (index)

Oss onderdeel van het Romeinse Rijk