Verslag koppensnellers massamoord bij Kepi door Pastoor Karel Huiskamp – Augustus 1959

Op 26 en 27 juli 1959 volstrekte er in Kepi een van de laatste grootste koppensnellers drama’s af. Ongeveer honderd mensen uit het dorp Citah (80 mannen, 20 vrouwen en kinderen) waren op de terugweg van Kepi waar ze voor ruilhandel geweest waren toen ze werden aangevallen door krijgers  uit Kogo en een aantal omliggende dorpen. Bijna alle Citahs (Citakkers/Tjitakkers) werden vermoord en van de meeste werden de koppen gesneld.

Koppensnellen was een onderdeel van hun adat en had te maken met het creëren van ‘balans’. Een man was pas echt een man als hij een kop had gesneld, verder was deze lugubere traditie noodzakelijk voor de naamgeving van zijn nageslacht.

Volgens zeggen waren de mannen aangemoedigd door hun vrouwen om hun moed te bewijzen en was er ongenoegen over het feit dat er niet meer koppen werden gesneld en dat had de balans verstoord en er waren nu ook problemen met de naamgeving van de kinderen.

Karel Huiskamp was pastoor van de taalstreek Miwamon/ Yahray waar de Mappi wonen met Kepi als hoofdplaats samen met Pater Koos ven der Velden. De bovengenoemde dorpen vielen in hun missiegebied. Beiden waren zeer terneergeslagen over deze gebeurtenis en waarschijnlijk had dit drama ook te maken met het feit dat Koos zijn relatie met een Papoea onderwijzeres verkoos boven het missionarisbestaan.

In de nabeschouwing van dit drama werd ook aangegeven dat de missie te snel is geweest met de bekering en dat er te weinig aandacht was gegeven aan wat er in de mensen zelf omging – deze houding van de plaatselijke bevolking komt ook duidelijk naar voren in het verslag hieronder. Karel had sinds zijn komst in 1955 hierover meerdere malen met het bestuur gesproken maar er werd niet opgetreden wat leidde tot de macht der sterksten.  Het koppensnellen in deze tijd van kolonialisatie kan ook gezien worden als een tergval naar de oude gewoonte en een verzet tegen het blanke gezag.

Karel Huiskamp heeft mij toestemming gegeven om zijn verslag te publiceren. Hij verliet Nieuw Guinea in 1965 en is in 2016, op 91 jarige leeftijd, overleden in Den Bosch.

 

Verslag van Pater Karel Huiskamp over de ongeregeldheden in Kepi.

Kepi 29 juli 1959

Vanmiddag thuis gekomen van Toghom en Emete. Pater Meuwese gaf me de sleutel van mijn kamer: “Je hebt het zeker al wel gehoord hè?” “Over Kogo bedoeld U?”

“Ja, wat een rotstreek, hè?”

“Wel een manier om die tjitakkers Kepi-minded te maken. Komen ze voor de tweede keer naar Kepi en dan slaan die lievelingen van Kogo er één het ziekenhuis in.”

“Ja maar….. je het toch zeker wel meer gehoord? Dacht je dat alleen de man in het ziekenhuis klappen heeft gehad? Dan weet je praktisch nog niets. Het is een volslagen overval geweest van heel het dorp Kogo op alle Tjitakkers. Wie weet hoeveel van die stumpers het slachtoffer geworden zijn. We hebben ze niet geteld hier, maar de zusters zeggen, dat het er wel tegen de honderd waren.”

“Er is toch zeker niet gemoord, zeker?”

“Niet gemoord? Alléén maar gemoord. Die kerel in het ziekenhuis is wellicht de enige die ontsnapt is, tenzij er nog Tjitakkers ergens door de bossen dwalen.”

“Vermoord? Door onze mensen van Kogo?”

“Zo zijn de berichten. De politie is er op af om de zaak te onderzoeken. Ik ben benieuwd.”

“Allemachtig! Wanneer is dat gebeurd?”

“Zondagmiddag. Zondagmorgen zijn de Tjitakkers vanuit Kepi naar huis geroeid en ze moeten vlak achter Kogo aangevallen zijn. De man in het ziekenhuis vertelde, dat er niemand ontsnapt is, behalve hijzelf. Enfin, ga naar de politie toe, die weet misschien al iets meer van de zaak af. Ik heb huisarrest, ben ziek, merk je dat niet? Moet rust houden, eigenlijk op bed liggen, prefereer de luie stoel, maar zie geen kans mijn neus buiten de deur te steken zonder met de dokter ruzie te krijgen. Informeer zelf eens.”

“Dat betekent dus dat ze weer op sneltocht zijn geweest….onder de rook van Kepi….Kogo 1959…niet te geloven….ik ga er heen.”

Het was erg druk op het politie-kantoor. De commandant blij dat de pastoor een kijkje kwam nemen, gezien hij met een stel oude lui van Kogo te doen had, die geen Maleis, enkel Mappies kenden.

“Hier heb je ze pastoor. Sorry, maar zijn die lui gedoopt?”

“Die wel en die ook, deze niet, die niet. Hoe zo…..Wat is er precies gebeurd? Heeft heel die hap meegedaan?”

“Heel Kogo naar het schijnt. Rep en Enem elk een prauw geleverd als vertegenwoordigers, moet ook wel, want die lafbekken zouden anders de moed niet gehad hebben om al die Tjitakkers aan te vallen. Hier heb je de aanvoerder…..”

Daar zat Aaron, het angstzweet was hem uitgebroken. Rillend over zijn glimmend natte lichaam begon hij maar vast een lang verhaal over zijn onschuld, terwijl hij trachtte met zijn geboeide handen zijn beweringen drukgebarend te onderstrepen.

“Wat zegt de pastoor?”

“Hij heeft niets gedaan. Was met zijn vrouw in het bos om sago te kloppen, en kwam in het dorp toen alles al gebeurd was.”

“Ach zo…..zal hem wel aan de tand voelen. Anders laten die jonge kerels misschien wel meer los. Die zitten daar naast het kantoor, als U ze wilt bezoeken…”

Dertig man dicht op elkaar, hoofd troosteloos naar beneden, zaten in het kleine vertrek.

“Allemachtig…. Amatus, Johannes, Raymundus, jullie er ook bij?”

Een malaria-aanval kan niet feller op je inwerken dan de aanblik van deze groep jonge christenen, die ik door en door heb leren kennen….Henricus, Paulus, Isaac, Theo Blasius, Matteus, Lucas…..allemaal schuldig.

Ik heb de moed niet hen te ondervragen. Zeg alleen maar dat het me zo bitter tegenvalt…dat ik het nooit van hen had verwacht….al is het overigens jullie eigen schuld dat het zover gekomen is. Waarom hebben jullie ook niet beter geluisterd? Hoe vaak hebben de pastoors niet gevraagd om op te houden met het maken van mannen-en vrouwenhuizen, zoals jullie dat vroeger deden, met dat wilde dansen en het zingen van de snel-gezangen, geen speren meer aan te maken , en de reeds gemaakte weg te werpen of in de kerk te plaatsen. We hebben vergaderd en gepraat met elkaar, en jullie waren het helemaal eens met de pastoor, maar daags daarna begon het lieve heidense leventje weer en verdween je in het bos om te doen waar je zin in had en om deze aanval geducht voor te bereiden, speren aan te maken, elkaar op te hitsten en vooraf al te genieten van hetgeen straks zou gebeuren. Nu is de pret voorbij. Kijk eens goed hoe jullie er zitten: weer net als vroeger, toen het gouvernement pas kwam en jullie wreedheid afschafte. Jullie ogen staan weer even wild en woest, en ik schaam me dit te moeten zien. Indien jullie beter naar de pastoor en minder naar de oude lui hadden geluisterd, dan was dit niet gebeurd. Nu is het te laat, want wie weet voor hoe lang jullie de gevangenis in gaan.”

Enkele hoofden kwamen omhoog, en schuwe ogen keken me aan als om te vragen, of ik de straf niet verhinderen kon. Denk niet dat de pastoor jullie ook maar enigszins helpen zal, wanneer ik van de commandant moet horen, dat jullie zwijgen als standbeelden….”

Geen reactie, alleen één “goede avond pastoor”, toen ik het kleine vertrek verliet.

De politie is aan het ondervragen geslagen en het bleek al heel spoedig, dat de dorpen Gadom, Ojim en Wanggate ook mee gedaan hadden. Vroeg in de morgen is de politie de daders gaan halen, en er zitten nu meer dan tweehonderd man in de gevangenis te Kepi, die berekend is op hoogstens tachtig.

1 aug. 1959

Ben naar Johannes Kogo geweest. Die eveneens in de gevangenis zit om te trachten het een en ander van hem te horen omtrent de dorpen die hebben meegedaan.

“Luister Johannes, wanneer je zelf hebt meegedaan met die aanval, kom er dan eerlijk mee voor de dag. Het helpt je toch niet om te ontkennen, gezien de politie er toch achter komt. Vertel je alles eerlijk zoals het gebeurd is, dan bestaat er grote kans dat je aanmerkelijk vermindering van straf krijgt, begrijp je?”

“Ja pastoor, goed dan. Maar zult U mijn naam niet noemen tegen de dorpsgenoten en de anderen?”

“Komt in orde Jan, ga rustig je gang.”

“Er is een zekere Jangdipe in Wanggate, pastoor, die de grote aanstoker is van deze overval, samen met ons dorpshoofd: Asren. Zij hebben deze moordpartij allang voorbereid. Weet U nog, dat de Tjitakkers voor het eerst langs Kogo kwamen, en we toen eten met hen hebben geruild? Nou toen is het begonnen. Die vent van Wanggate is toen naar Kogo gekomen, en ons dorpshoofd naar Wanggate, en samen hebben ze heel het dorp opgejut mee te doen.

Ze hebben ons beschaamd gemaakt, pastoor, door ons voor vrouwen uit te maken, die nog geen speer in de hand durfden te nemen. Ze hebben gezegd, dat we beter deden onze broeken aan de vrouwen te geven, die dapperder waren dan wij, en belust op koppen…. En dat wij maar het schaam schortje  van de vrouwen moesten dragen. Dat kwam ons toe, zeiden ze. Ze hebben ons bedreigd met van alles en nog wat, als we niet mee deden, of als we ook maar een woord repten over deze zaak tegen de onderwijzer in het dorp of tegen de pastoor. Dag in dag uit heeft Asren ons opgelegd om alleen maar snelgezangen te zingen. Daarom moesten we het dorp uit, en ons verzamelen in het bos, om vrijer onze gang te kunnen gaan.

Bovendien hadden we grote prauwen nodig en onder dat mom hebben we in het bos precies een leventje geleid, als vroeger onze ouwelui moeten geleefd hebben.

Toen zijn de Tjitakkers langs gekomen naar Kepi en hebben we ons verzameld in de dorpen. Is Jangdipe de dorpen afgegaan om defintief alles te regelen: Wie zou meedoen, en op welke plaats, langs of op de Mibanan-rivier. Want pastoor, moet U horen: ze hebben allemaal meegedaan en niet alleen de dorpen die nu in de gevangenis zitten….allemaal, allemaal hebben ze meegedaan of mee willen doen.”

“Wist dan heel de Mappi, dat de Tjitakkers zouden worden aangevallen?”

“Allemaal pastoor. Luister. Jangipe is naar Toba gegaan, om daar mensen te vragen en hij heeft drie grote prauwen gekregen, Toba is toen naar Rep gekomen, maar is terug gestuurd en heeft tot taak gekregen om de Tjitakkers op te vangen die zouden vluchten naar Kepi.

Mensen van Rep, zijn naar Jamoei gegaan met dezelfde opdracht: vluchtelingen opvangen en vermoorden. Ook Dagimon zou meedoen. Die hebben dagen tevoren hun wapens al naar Rep gebracht, zodat ze ook overdag naar Rep zouden kunnen komen zonder dat hun bedoelingen in het oog zouden lopen.”

“En Moein, Rajam, Wairoe??”

“Lui van Enem, een zekere Bajoe, is naar Wairoe gegaan…..

Daarna naar Rajam en lui van Rep naar Moejim, om daar af te spreken , dat zij het bos tussen de Miwaman en de Obaa zuiver zouden maken en mogelijke vluchtelingen zouden opvangen.”

“En Kotoup?”

“Kotoup, dat weet ik zo precies niet, pastoor. Maar ik heb gehoord, dat ze ook mee zouden doen, samen met de faam Boriomoen uit Wanggate. En dat moet ook wel, want gezien de plaats van het gevecht zouden zeker Tjitakkers die richting opvluchten.”

“En jijzelf Jan? Heb jij gemoord, of alleen maar gepijld of ook dat niet?”

“Pastoor, zaterdagmiddag ben ik pas gaan kijken, toen de aanval allang was gebeurd. Ik heb op een afstand het verschikkelijke lawaai gehoord en even later heb ik onze mensen met de lijken zien terugkomen, die ze nabij ons dorp Kogo begraven hebben.”

“En zondag?”

“Ik ben in de laatste prauw meegegaan, pastoor, en ben gelukkig weer te laat gekomen om mee te kunnen doen. Heb dus niet gepijld, maar ben wel mee geweest omdat ik het lef niet had tegen heel het dorp in te gaan.”

“Dat is heel erg jammer, Jan….je had een enorme klap tegen kunnen houden, door in het geheim de pastoor op de hoogte te brengen je begrijpt dat dat ook van je werd verwacht.”

Jan is teruggegaan naar de gevangenis. Intussen zijn vanuit Merauke de boten: de Tasman en de Kolf aangekomen met politie versterking en met de resident aan boord, die zelf de situatie kwam opnemen.

Het Hoofd van Plaatselijk Bestuur kwam van patrouille terug en bracht enkele Tjitakkers mee, die hij onderweg was tegengekomen en die dus de dood ontsprongen waren.

De commandant is samen met de politie en Pater Koos van der  Velden pastoor van de Tjitakkers, naar de lijken gaan kijken achter Kogo er werden twintig lijken in het moeras gevonden.

Drie waren gesneld, hersens opgegeten, de rest nog niet gesneld en de elf lijken, die lui van Kogo als “buit” hadden meegevoerd werden begraven gevonden op twee verschillende plaatsen. Het plan bestond om pas veel later als alleen het geraamte over zou zijn, de koppen af te snijden en dan een oud koppenfeest te vieren bij gelegenheid van een Bestuurs- of Missiefeest…

Enem 8 aug. 1959

Hoe zwaar het valt dat je eigen mensen geen sacramenten meer mogen ontvangen, voel je pas wanneer je, zoals vanmorgen, de H. Mis leest, zonder dat er iemand te Communie gaat.

De grote Kerk hier in Enem, waarin we menig feest hebben gevierd, kerstnachten, paasplechtigheden, vormfeest, de kerk waar de drie dorpen Rep, Enem en Kogo gezamenlijk aan gewerkt hebben, omdat ze bij de grote feesten ook gezamenlijk in deze kerk de plechtigheden vieren, was vanmorgen in de linkse vleugel zo goed als leeg.

De mannen zijn immers naar Kepi gebracht. De vrouwen waren daarentegen allemaal gekomen. Niemand durfde in deze dagen van onderzoek zich verzetten tegen welk verzoek of welk bevel ook., dat er gegeven wordt en vaak voorkomt men zelfs het bevel. De aanmaning om allemaal in de kerk van Enem te komen, werd dus stipt opgevolgd.

Achterin zaten de oudjes, die het meest tot deze koppensnellerij hebben bijgedragen en nu bidden ze alsof hun leven er van afhangt.

Twee weken geleden zijn ze om deze tijd ook naar de kerk gekomen en hebben toen ook gebeden, precies tussen twee snelpartijen door.

Ik zie Melania zitten uit Kogo met haar kindje Geertruida. Zo zat ze twee weken terug ook in de kerk van Kogo: een keurige verschijning in haar gloednieuwe jurk, zorgvuldig gekamde haren, met tegen haar aan het frisse smoeltje van Geertruida, die ruikt naar de zeep;. En ze heeft toen geweten, dat Amatus, haar man, een jongen vermoord heeft en dat zij straks, als alles geheim zou blijven een kop in d’r hand zou krijgen als teken van dapperheid van haar man.

Melania, die een jaar bij de zusters gezeten heeft op het internaat.

Zo zie ik Barbara met Marietje,die altijd zo bang van me is…en Alida, en Martina, en Lucia. Maar Lucia heeft een heel ander uiterlijk gekregen. Ik ken haar bijna niet meer terug. Zou zij echt mee geleefd hebben met wat haar man “presteerde”? Het is haar aan te zien.

Na het Evangelie heb ik me omgedraaid, eigenlijk niet goed wetend hoe ik deze mensen toe zou moeten spreken. Wat moet je zeggen? Dat ze één voor één schurken zijn, die niets aan de pastoor hebben verteld van de bloederige plannen? Dat ze een spelletje gemaakt hebben van het geloof, van het ontvangen van de sacramenten?

Het is een heel andere wereld, waar tegen je spreekt, nu meer dan ooit. Er zitten er velen onder, vooral achteraan die inwendig nog zullen lachen en gnuiven, wanneer je het zou hebben over de vele doden, die gevallen zijn.

Oude vrouwen, die het helemaal niet met je eens zijn, wanneer je zegt, dat het grote lafaards zijn, die mannen van haar, om een honderd tal weerloze Tjitakkers in de rug aan te vallen zonder dat ze zich ook maar enigszins hebben kunnen verweren. Want hun mannen hebben getoond dat ze nog kunnen en willen vechten en dat ze veel voor hun vrouwen over hebben. Want wie weet hebben ze ergens nog koppen verborgen als teken van dapperheid waar ze in de toekomst trots op kunnen gaan. Laat die pastoor maar praten, want die weet niet wat mooi en wat goed is. Wat hebben wij aan het christelijk geloof? Wij krijgen er geen broeken en geen rokken  mee, geen messen en geen bijlen, geen koffers vol met kleren en schoenen, zoals ze zelf hebben. We krijgen alleen maar verbod om te snellen, verbod om eens echt te dansen zoals vroeger, verbod om de doden te begraven wanneer wij denken dat ze dood zijn en niet wanneer de pastoor het goeddunkt. En nu hebben ze tot overmaat van ramp nog al onze stoere kerels, onze dappere helden in de gevangenis gezet… wie weet voor hoelang en dat alleen omdat ze hun plicht gedaan hebben. Tjitakkers zijn geen mensen. Waar maakt de pastoor zich druk over? Enfin, we zullen weer een tijdje doen wat die witheren zeggen en dan gaan we weer ons eigen gangetje al zullen we heel wat voorzichtiger moeten zijn. Hoofdzaak is dat we goed naar de kerk komen… we zullen ons dopen om geloofwaardiger te ontkennen dat we aan onze oude vertrouwde gebruiken willen vasthouden….

Dan ineens schieten ze wakker uit hun gepeins omdat de tuanagama (ed. kampongbewoner die verantwoordelijkheid draagt voor godsdienstige aangelegenheden)  de woorden van de pastoor vertaalt en het oude vrouwtje denkt: verdomme…hij heeft ons dus door? Dat we christen zouden willen worden enkel en alleen om uiterlijk als brave lieden door te gaan? Dat wij zo ijverig zijn geweest de laatste maanden om veiliger de slag te kunnen slaan; dat het dorp Gadom dag in dag uit naar de kerk om de catechismus te leren en dat het alleen maar was om een goede indruk te maken en om na het doopfeest het koppenfeest te vieren. Waar haalt die pastoor dat vandaan? Van onze jongens? Hebben we dus nog niet genoeg gedreigd, dat ze hun mond maar hebben te houden over deze zaken? Zouden die kinderen van ons werkelijk iets zien in dat christelijk geloof nu ze stiekem een hele hoop aan de pastoor vertellen? Zouden we het dan toch nog verliezen?

Damianus zit ook in de kerk. Ik meen bij hem een vleugje medelijden waar te nemen, als ik probeer duidelijk te maken hoe velen pas hier jaren gewerkt hebben, getobd en gezwoegd, hoe ze dag in dag uit de dorpen hebben afgetrapt zonder een greintje begrip van hun kant voor de zwaarte van het werk, zonder een beetje behulpzaamheid….alleen maar aan zichzelf denkend met de eeuwige vraag om tabak, alsof de pastoor alleen maar kwam om tabak te geven en verder niets.
Je speelt hier niet gemakkelijk op het gevoel van de mensen. Ze huilen niet en treuren niet om een andermans leed, alleen om eigen verdriet. Keiharde ruwe mensen zijn het die geen dankbaarheid kennen en die geven om meer terug te kunnen krijgen.

Ook Cornelis was in de kerk met zijn vrouw en kind en het moet er vreemd aan toegegaan zijn in het brein van deze Cornelis.

Gisteren bij aankomst in Enem ontmoette ik hem en we gingen met nog wat jongelui op een omgevallen boom zitten.

“Wat hoor ik, Cornelis? Ze vertellen dat jij ook hebt meegedaan. In Kepi heb ik trouwens je naam zien staan op de zwarte lijst met nog drie van Enem; en de politie zei dat ze je wel zullen komen halen”…

Hij schrok heel even, trok tegelijk de vriendelijkste grijns die hij maar kon trekken en begon een lang verhaal, waarin hij honderd keer herhaalde, dat er geen sprake van was en dat de politie hem gerust mocht komen halen, maar dat hij dan weer spoedig terug zou zijn want “och pastoor, ik heb een jaar lang op de landbouwschool in Kepi gezeten en heb daar een jaar lang les gehad van pater Boelaars…Denkt u dan dat ik mee ga doen met zo’n rotte bende kerels? Ze moesten die lui allemaal doodschieten.

Henricus zit naast me . Gisteren is hij me in Kepi komen vertellen, dat Cornelis er ook bij was en nu valt hij Cornelis bij: “Ja, pastoor, voor wat Enem betreft zijn alle daders al in de gevangenis en Cornelis heeft zeker niet meegedaan.”

“Ik zeg het alleen maar, Henricus, wat ik van de politie heb gehoord en het zijn mijn zaken niet. Je wacht dus maar rustig af, Cornelis. Nog geen uur later staan er vier mannen voor mijn deur.

“Pastoor, we willen U spreken. We hebben gehoord dat U onze namen genoemd hebt en daar komen we nu voor. Want geen van ons heeft iets met deze zaak te maken gehad. We waren alle vier in het bos, toen het gebeurde”….

“Kom, kom, jongens, nu niet overdrijven, ja! Jullie hebt weliswaar geen koppen gesneld, maar net als andere mensen van het dorp wisten jullie precies, dat zou gaan gebeuren….”

“Inderdaad, pastoor, we wisten er alles van, maar zoals U al zegt, we hebben niet meegedaan.”

“Dat valt dan verder te bezien en dat zal de politie wel uitzoeken; daar ben ik niet voor…”

“Nee, daar is U niet voor, maar we willen toch maar even komen zeggen, dat de politie het bij het verkeerde eind heeft. We gaan immers naar de hel, als we liegen”

“Niet als je liegt, maar als je koppen snelt.”

“Juist, pastoor, en dat hebben we niet gedaan, begrijpt U”

“Laten we hopen Cornelis; ga nu maar naar huis en wacht rustig af, want ik kan er verder ook niets aan doen.”

Na ze nog een kwartier aangemaand te hebben om te vertrekken, zijn ze eindelijk de deur uitgegaan.

Even later komt Henricus weer binnen: “Pastoor, ik heb U al gezegd, dat ze alle vier schuldig zijn en daar houd ik het bij. Vooral die oude Beniem; die heeft nooit anders gepraat dan: kom op jongens, we moeten weer eens een koppenfeest gaan vieren. Hij heeft zelf dus ook meegedaan en iedereen vertelt, dat hij maar één kop heeft weten te bemachtigen, meer niet, die grootspreker”.

“Goed, Henricus. De politie weet er al van en ze zullen best opgeroepen worden”.

“Dank je wel, pastoor, want iedereen moet zijn straf krijgen, anders zitten we er over een tijdje weer mee te kijken.”

In de avond komen de vrouwen van de vier moordenaars wat vis brengen en garnalen, en vertellen tussen vis en garnalen door dat hun lievelingen niets gedaan hebben. God hoort ze brommen.

Cornelis is met zijn vrouw gaan vissen , kwam zo juist met kind op de schouders voorbij en zijn vrouw volgde hem vanuit  mijn huis. Straks zitten ze heel rustig in het moeras en Cornelis zal zich bewust zijn dat hij elk ogenblik kan worden gevangen genomen en dan ook gaat behoren tot die troep mannen, die allemaal doodgeschoten moesten worden…..

Ben een wandeling gaan maken door het dorp. Ze zijn aan de grote schoonmaak bezig en het is een zwaar karwei, gezien het veel te lang geleden is, dat men er een hand naar uitgestoken heeft.

Enkele vrouwen zaten op de pendoppo (ed. soort veranda) van hun huis. Je kunt het aan hun gezichten zien die de sensatie van het koppensnellen hebben beleefd: de ogen staan groot in diepe oogkassen, totaal verwilderde gezichten. Maar de kleine pagaddars spelen hun spelletje gewoon door als altijd, maken figuurtjes in het zand, zoals kinderen in Nederland: alleen weten deze kinderen dat hun vaders een machtig stukje werk hebben geleverd en dat ze hun mondje dicht moeten houden en oppassen voor de pastoor, die met de politie en het Bestuur onder een hoedje speelt.

“Zeg eens: dag Pastoor.”

“dag Pastoor”

“dag Maria”

En daarmee heeft de koppensneller Beniem weer een goede beurt gemaakt, denkt hij.

Wanggate 10 aug. 1959

Vanuit Enem is het een lange reis naar Wanggate, nu het water is gezakt en je de rivier moet volgen. En waar je anders een boek neemt of een Elsevier, daar zit je nu, schommelend in de prauw, in stilte te kijken naar de oevers van de beruchte rivier, de Miwamen. Want na drie kwartier varen zit je midden in de omgeving, waar de “slag” geleverd is.

Triest staan langs de kant enkele hutjes, waarin de lui van Kogo, Gadem en Wanggate zich verzameld hebben en de Tjitakkers hebben afgewacht. Alleen het grote bivak, waar tientallen zich al bij voorbaat verlustigd hebben in de komende strijd is door de politie afgebrand. Honderden vissen drijven op het water, niemand waagt het uit de rivier te drinken, want geen honderd meter verder het moeras in liggen de lijken kriskras door elkaar, op een drassige bodem, blootgesteld aan de tropische zon, aan regen en wind, en daarom al zo ver vergaan, -toen men ze eindelijk vond- dat er van begraven geen sprake kon zijn.

Heel het drama van zaterdag en zondag speelt zich voor me af, nu ik deze omgeving voor me zie. Hier zijn ze langs gevaren: niets vermoedende Tjitakkers zonder wapens, intens gelukkig om de bijlen, de tabak, broeken en andere kleren, die ze hebben geruild in Kepi….volop in feeststemming.

En dan komen daar prachtige, gloednieuwe prauwen achter hen aan….drie…vier…en om de hoek weer: vijf….acht….wat heeft dat te betekenen? Goddank, de Mappiers stellen hen gerust; “Wees maar niet angstig, we doen immers niets, we sieren ons wat op, we roeien geestdriftig en nemen onze sierwapens mee….” En ze zingen weer, komen dichter en dichterbij, vijf prauwen passeren de nog altijd goedgelovige Tjitakkers.

Pas als de prauwen zich omkeren en op hen afkomen en zij plotseling bemerken, dat ze ook langszij ingesloten zijn door mappi-prauwen…en achter hen aan…prauwen, nog een prauwen….niet meer te tellen, zo veel, dan breekt hun angst los, en roepen ze het enige malaise woord wat ze kennen: “Tidak, tidak, tidak! Nee, neen, niet doen…” (ed. tidak=nee)

En ze gebaren dat ze met goede bedoeling naar Kepi zijn gekomen en dat ze geen ruzie willen maken en iet vechten willen…. Of ze Tabak hebben? Jazeker hebben ze dat, maar waarom moeten ze tabak geven? Hebben ze dat niet eerlijk in Kepi geruild en er dagenlang voor gevaren?

Dan is het Henricus Ujau uit Kogo, die de eerste vlijmscherpe speer gooit tussen deze arme mensen……en de orkaan breekt los. Joelend, schreeuwend, buiten zichzelf van strijdlust stormt ook vanuit het riet een wilde groep Mappiers naar de oever van de rivier, mensen van Wanggate en Gadom. De hel begint: een regen van pijlen valt neer op de arme slachtoffers, kinderen vallen te water, scherpe speren met weerhaken schieten door de lucht en treffen de een na de ander…. Gevechten aan land, in de prauwen en te water. Geen man tegen man, maar velen tegen vaak één weerloze figuur.

Wild hebben ze de vluchtelingen omsingeld en satanisch dansen ze rond hen heen, sterke gewapende mannen rond kinderen, die ineenkrimpen van angst en geen uitweg meer weten.

Dan slaan ze eindelijk gretig toe en met een holle kreet vallen ze dood tegen de grond.

Afzichtelijk, onmenselijk bedrijf…en dat alles in een oorverdovend brullen en schreeuwen, beantwoord door een angstig huilen en kreunen.

In het dorp bleven de vrouwen, die gekrijst en geroepen hebben om koppen en in angstige spanning wachten ze nu op het resultaat van de lang voorbereide strijd.

Slechts acht Tjitakkers weten te vluchten…door het moeras, de modder, over slootjes, zwemmend door het water, achtervolgd door woedende Mappiers die vergeefs hen trachten in te halen. Eenmaal de bosrand bereikt voelen de vluchtelingen zich min of meer veilig en ze zoeken een goed heenkomen, in verborgen plaatsen. Het kereltje dat nu in het ziekenhuis ligt heeft geen kans gezien de benen te nemen, maar heeft zijn redding gezocht door in het water te springen en onder water door te zwemmen naar het hoge riet.

Daar is hij heel even boven gekomen, en is verder gezwommen….verder van het strijdtoneel weg tot hij alles rustig zag om zich heen en alleen de laatste fase van het gevecht kon horen op afstand.

Staande in het water heeft hij de avond afgewacht en is verder gekropen….richting Kogo, het hol van de leeuw. Ergens moet hij middernacht een prauwtje hebben gevonden. Doodmoe is hij daarin geklommen….uitgeput door de lange tocht en nog meer door de vele opgelopen pijlwonden….één pijlpunt nog achter in zijn rug.

Met zijn gewonde hand heeft hij een klein plankje genomen en is gaan roeien…angstig….alleen….in het diepe donker, wetend dat er op hem geloerd werd. Niemand mocht immers Kepi bereiken, niemand mocht het bericht doorgeven van de laffe overval…Alles zou geheim blijven en ze zouden later eenvoudig de schouders ophalen en zeggen: “Tjitakkers vermist? Over de honderd? Maar dat kan toch niet? Dacht U dat wij??? Wij?? Maar dan toch?”

Op een uur afstand van Kepi is de jonge Tjitakker aan land gegaan omdat zijn krachten hem begaven en is gaan slapen….tot in alle vroegte de schrik hem wakker deed worden en hij zijn laatste krachten op gebruikte om in Kepi te komen….’s morgens om tien uur.

Zonder deze knaap was de hele affaire nog lang een geheim gebleven.

Mijn prauw vaart rustig door terwijl ik dit alles overdenk. En dan zie ik het kleine Gadom riviertje…”Daar moet je in varen,” zo vertelde Pater v.d. Velden, “en nog geen honderd meter verder liggen twintig lijken kriskras door elkaar, zo maar in alle haast, tussen de wortels van de bomen geworpen.”

Ze moeten onraad gevreesd hebben, gezien deze slordige afwerking van hun wreed bedrijf. Alleen Kogo heeft kans gezien snel een zijriviertje in te varen en de doden tot vlak bij hun dorp te brengen, waar ze elf lijken hebben begraven op twee verschillende plaatsen.

Toen de avond begon te vallen was ieder weer terug in zijn dorp, opdat de onderwijzer niets zou kunnen bemerken en om de andere dag allen present te zijn in de kerk: zondag.

De pastoor zat toen in Rajam en was aan het biechthoren en daarna samen met de mensen de kerk aan het versieren voor het eerste-communie feestje van morgen…

Even heb ik de zakdoek voor de mond moeten houden, toen ik voorbij het Gadom-riviertje voer en aangemaand tot spoed. Zes jongens roeiden me tegen stroom op, richting Wanggate. “Jongens, liggen hier niet de lijken van de Tjitakkers?”

“Mogelijk, daar weten wij niets van pastoor; we hebben het alleen van horen zeggen. Ze kijken wel uit de rotzakken om ons daar door te vertellen.”

Twee dagen later werden er vier van deze roeiers ook opgepikt als zijnde medeschuldig aan deze moordaanval…..

11 augustus

Hetgeen ik verwacht had gebeurde; nog maar amper in het dorp Wanggate aangekomen, me opgefrist en een witte toog aangetrokken, kwamen tientallen vrouwen naar mijn huis. Betraande droevige gezichten. En weer viel me op hoe velen geheel veranderd waren en een wilde uitdrukking hadden gekregen in hun ogen.

“Pastoor, we komen u vertellen, dat er maar zes jongens van ons dorp hebben meegedaan en dat alle andere mannen die gevangen genomen zijn niets met de zaak te maken hebben. We komen u vragen om te helpen onze lui terug naar het dorp te krijgen.”

De pastoor zweeg. Wat moet je zeggen? Wie maakt uit of ze liegen dan wel de waarheid spreken? Wie gelooft nog iemand, die zichzelf onschuldig verklaart, wanneer je een Cornelis kent en Soter….en Amatus waar je het nooit van gedacht zou hebben, en die ook hele redevoeringen afstaken over hun onschuld.

Helena en Everarda huilen en als enkele oudjes bemerken, dat de pastoor naar de tranen kijkt, gaan ze ook maar een deuntje huilen om meer indruk te maken en in de hoop dat het helpen zal….

“Sajang, sajang, heb medelijden, pastoor, we zitten hier zo alleen, alle mannen weg.” (ed sajang: jammer uitroep van medelijden)

“Gaan jullie maar rustig naar huis, vrouwen. En het is veel beter dan dat jullie niet huilen, want het is je eigen schuld. Wie heeft er aangedrongen op deze koppenjacht? Jullie allereerst en dan pas de oude mannen van het dorp, die met hun bedreigingen jullie kinderen en mannen gedwongen hebben mee te doen, omdat ze anders voor lafaards zouden worden uitgemaakt…omdat ze andere geen vrouw zouden krijgen, of hun vrouw niet meer mochten benaderen. En willen jullie beweren, dat er maar zes hebben meegedaan en dat die oude kerels rustig in het dorp gebleven zijn toen de slag geslagen werd? Hier in het huis naast me zit nog altijd Jangdipe, alsof hij er helemaal niet bij hoort. En zo zijn er nog meer in het dorp, die in de gevangenis thuishoren en niet hier. Heb even geduld en treur liever over de Tjitakkers die vermoord zijn, huil liever met de vele moeders mee, die daar ginds van droefheid in de modder liggen en niet meer slapen en eten kunnen, omdat hun kinderen laf vermoord zijn door jullie toedoen”.

Diep teleurgesteld dropen de vrouwen af en nog geen vijf minuten stond hij voor me: Jangdipe.

Ik walg van dit luguber gezicht. Deze kerel heeft samen met het dorpshoofd van Kogo een massamoord op zijn geweten. Heel zijn gezicht spreekt een gruwel uit, die ik niet vermag weer te geven. Hij moet minstens één man hebben gedood en wie weet waar hij het lijk begraven heeft? Jangdipe…hij staart me wezenloos aan en hij rilt van stille angst, is huiverend nieuwsgierig naar wat de pastoor weet, want zijn leven kan er van afhangen.

“Wat had U pastoor? Ik heb mijn naam horen noemen…wat is er?”

“Ik heb niets, Jangdipe, ik vertel je alleen maar, dat de politie jouw naam heeft opgeschreven, omdat je dorpsgenoten eerlijk verklaard hebben dat jij de hoofdman bent geweest in deze zaak. Bovendien weet de politie nu ook, dat jij een andere naam hebt aangenomen en dat jij niemand anders bent dan Kiain, die vroeger zijn vrouw vermoord heet en naar het Auju-gebied gevlucht is. Reken maar dat je een geduchte straf voor dit alles zult krijgen. Probeer vooral niet weg te lopen, zoals de vorige keer, want de politie heeft opdracht alle weglopers zonder pardon neer te schieten”.

Daarna heb ik me ontladen tegen deze man, die me de grootste klap van mijn leven heeft bezorgd; die samen met de oude vrouwen heeft bewerkt, dat iedereen meedeed, of hij wilde of niet; die maandenlang het volk heeft opgehitst, heet gemaakt, heeft laten zingen en dansen zoals vroeger, prauwen heeft laten kappen, groten en machtiger dan vroeger ooit gebeurde, die de mensen de kerk indreef, beter en effectiever dan welke pastoor het zou kunnen doen, maar alleen om de pastoor niets te doen vermoeden van wat er op til was;die liep van het ene dorp naar het andere om hulp te vragen in zijn bloederige plannen; de schurk bij uitstek die een werk van tientallen jaren kapot heeft gemaakt en menigeen murw.

Hij ontkende natuurlijk alles, vroeg zelfs nog om tabak en stond hetzelfde ogenblik nog buiten de deur…..

Kepi, 13 augustus

’s Avonds is de resident in Wanggate aangekomen, heeft de volgende morgen door de bestuursambtenaar een daverende speech laten afsteken en de mensen aan het werk gezet. Is toen doorgegaan naar Kotoup.

De gunstige berichten omtrent Kotoup zijn intussen minder fraai geworden. Schuld van de pastoors. Het lijkt wel of die pastoors alle moeite doen om toch maar te zorgen, dat alle dorpen hebben meegedaan aan deze grootscheepse aanval.

Zo is het. Want het gevaar is groot, dat er een dorp ontsnapt aan politioneel onderzoek en dan zitten we nog heel lang met de stukken te kijken. Want waar de lijken der Tjitakkers verborgen blijven, daar zal eens een feest worden gevierd en daar bestaat al die tijd alleen maar aandacht voor de koppen, die straks te voorschijn zullen gehaald worden, als alles voorbij is en de sneltocht op de achtergrond geraakt.

Bovendien is het zeer gevaarlijk om van een dorp te zeggen, dat het niet heeft meegedaan. Eenmaal, dat de lui in de gaten hebben dat de politie niets weet en zelfs meent dat zijn onschuldig zijn zullen ze onder geen voorwaarde meer iets bekennen. ’n Voorbeeld:

In de gevangenis zaten mensen van Ojim. Nog was niet bekend, of Ojim had meegedaan of niet en de commandant ging dit dus onderzoeken.

Mozes van Ojim kwam binnen en ging voor de commandant op de grond zitten.

“Mozes, vertel me eens eerlijk, Hebben jullie , mensen van Ojim, nu meegedaan of niet?”

Mozes kijkt de commandant aan en denkt: jij weet dus van niets….en antwoord dus: “Meneer, geloof me, zowaar als ik hier zit, niemand van ons heeft meegedaan….” Mozes af. Rafael komt binnen. “Rafael, toen jullie naar de Miwamon gevaren zijn om mee te doen, met hoeveel prauwen waren jullie toen precies?”

“Twee meneer, geen drie, alleen maar twee prauwen zijn weggegaan om te helpen….”

Zo loopt Rafael er in, en langzaam maar zeker komt zo de hele waarheid eruit. Veelal een kwestie van ondervragen.

Kotoup had enkele dagen de naam van zeer innemend geweest te zijn t.o.z. van Tjitakkers, die hadden weten te ontvluchten, richting Kotoup. Men had ze gastvrij ontvangen en volgestopt met sago en vis, zodat de bestuursassistent de Tjitakkers (acht) kerngezond in Kotoup aantrof en mee kon nemen naar Kepi om als aanklagers op te treden.

Heel erg jammer voor de beste mensen van Kotoup, was me echter hier in Kepi verteld, dat ook zij enkelen om het leven hadden gebracht. Twee tegenstrijdige berichten voor wie de situatie niet kent.

Het dorp Kotoup had de opdracht om vluchtelingen uit te moorden en heeft dit dan ook gedaan, zolang er geen gevaar bestond, dat de onderwijzers of het bestuur achter deze moordaanslagen zouden komen. Om de acht Tjitakkers, die na vijf dagen zwerven door de bossen eindelijk aan de overkant van een moeras het dorp Kotoup zagen liggen, begrepen heel goed, dat deze Mappiers evenmin als Kogo en Wanggate goede bedoelingen met hen zouden hebben; begrepen eveneens dat de dorpelingen geen vinger naar hen zouden uitsteken, wanneer de onderwijzer op de hoogte was van hun komst in het dorp.

Daarom hebben ze beraadslaagd en zijn overeengekomen, dat twee van hen als eersten het dorp Kotoup zouden trachten te bereiken onder de ogen van de onderwijzer. Wanneer zij heelhuids zouden zijn aangekomen mochten ze de andere zes komen halen. Zouden ze worden vermoord, dan zou de rest een veilig heenkomen zoeken. Pijnlijke beslissing voor de twee, die de sprong moesten wagen. Maar het lukte.

Zich aanvankelijk verbergend voor mogelijke nabije Mappiers dan opeens hard lopend, schreeuwend en gillend, werden ze ontdekt door het hele dorp en ook door de guru, zodat niemand nog lef had om hen enig kwaad te doen. En ook de andere zes volgden spoedig.

Vanmorgen even op bezoek geweest bij de 200 gevangenen….

“Pastoor wees zo goed en vraag of we onze schuld mogen afbetalen i.p.v. gevangenisstraf….”

“Jongens, dat hangt niet van mij af, maar van het Bestuur. Neem deze zaak echter niet te licht op. Je bent genoeg gewaarschuwd. Je wist dat dit zwaar gestraft zou worden en hebt het toch gedaan….”

“Pastoor, we zijn kleine jongens, hoe groot we ook zijn, want we zijn afhankelijk van de oude lui. Als zij gebieden wat kunnen wij er dan tegen doen? Doen we niet mee, dan gaan we dood; en doen we wel mee, dan bestaat er nog een kleine kans, dat we voor onschuldig doorgaan of dat de politie het niet merkt. Avond aan avond  hebben ze ons voor schut gezet…dat we lamzakken waren en lafaards, nog te bang om een speer in de hand te houden….en ze hebben ons bedreigd met ziekte en dood, als we niet meededen….U weet toch wel, dat er de laatste tijd zoveel zieken waren…in Enem, Rep en Moein en in Kogo….allemaal hun schuld…”

“En waarom vertellen jullie dan niet, dat ze jullie wilden dwingen om mee te doen?”

“We zijn nog te jong om ons te laten betoveren en dood te gaan….”

De politie had een mes gesignaleerd in de gevangenis. Tot twee maal toe bevel gegeven om dit af te geven zonder resultaat. Daarom trof ik alle gevangenen aan in adamskostuum, terwijl buiten de politie ijverig aan het zoeken was naar het mes, de sleutel voor de vrijheid.

Overigens is het alleen de schrik voor de geweren, die ze in de gevangenis houdt, want de hoogste schutting is voor hen geen hinderpaal, integendeel.

De Tjitakker in het ziekenhuis maakt het niet best. Soms op sterven na dood. Vele en diepe wonden. Onbegrijpelijk hoe hij Kepi heeft kunnen halen.

Toba   –   Dagimon    21-22 augustus

Twee dorpen die niet hebben meegedaan.

“We zijn het wel even van plan geweest pastoor, maar bij nader inzien dachten we toch “maar beter om niet mee te doen!”

We hebben gezegd: laat die lui van de Miwmon-rivier het alleen maar fiksen. Wanneer Rep, Enem, Kogo en die andere dorpen zelfs in deze tijd nog zo rot willen doen, dan moeten zij dat zelf weten. Maar wij niet.

We zouden ons niet weinig schamen. Moet U weten pastoor, de helft van onze jongens werkt bij het Bestuur, en ik zie die lui al op sneltocht gaan…kan toch niet wel? Ja ja…inderdaad pastoor, we zijn op weg geweest. Drie prauwen vol met Toba-mensen naar Rep toe om mee te doen, maar zoals ik al zeg: we zijn terug gegaan na rijp beraad….”

In Dagimon een zelfde verhaal: “ Enkele dagen tevoren pastoor, hebben we onze gevechtsperen naar Rep gebracht, maar we zijn gelukkig te laat gewaarschuwd en hebben dus niet meegedaan. Niet dat we het anders wel gedaan zouden hebben, maar nu zeker niet….”

God hoort ze brommen.

Een van de eerste dagen na de overval werd door een jongen van Toba aan de lui van Kepi verteld, dat men een lijk in de Obaa-rivier had zien liggen, zonder kop en zonder been……

Diezelfde dag nog werd dat door de lui van Toba tegengesproken als zijnde een verzonnen verhaal. Maar de gurus vertellen dat het in beiden dorpen als zeker verteld is en dat een zekere Bamben met zijn drie vrouwen (sic!) het lijk heeft zien liggen nabij de bamboe-struiken….

Tevens is voor ieder duidelijk, dat de lui van Rep en Enem en Kogo dit niet op hun geweten kunnen hebben. De Miwamon-rivier is te bochtig en te veel met graspollen begroeid dan dat een lijk zover kan afdrijven….

“Dat hebben zijn ook al gedacht, pastoor.” Zo vertelde me Henricus Enem…. Een ander dorp moet die Tjitakkers vermoord hebben.”

“Welk dorp?” “Toba kan, Dagimon kan? Of misschien Jamoei…..Tahu…. Wie zal het zeggen?”

Ook Toba en Dagimon krijgen nog een stevige beurt bij het onderzoek en over enige tijd weten wij er zeker meer van.

Kogo 23 augustus

Ze vinden het allemaal een rotstreek van Amatus om de namen te noemen van jongens die absoluut niet hebben meegedaan met de sneltocht.

“Amatus, pastoor, is de man geweest, die naar Rep is gegaan en daar een paar maanden gezeten heeft om Rep warm te maken voor de strijd. Iedereen die in die dagen tegen was wordt nu door hem genoemd als zijnde medeschuldig aan de moordpartij en dat is niet waar. Die en die en die en die gaan allemaal vrij uit, maar Amatus heeft ze willen straffen, omdat ze indertijd al tegenstribbelden. En nu stuurt het Gouvernement juist die lui de gevangenis in, die niets hebben gedaan en die zelfs hebben tegengewerkt….”

Best kans dat het zo gegaan is. Maar er bestaat meer kans, dat ze dit smoesje gevonden hebben om hun mannen en jongens vrijgesproken te krijgen….geloofwaardig is niemand meer.

Kepi 25 augustus

De eerste groep gevangenen is vanuit Kepi vertrokken naar de grotere gevangenis in Merauke. Twee dagen tevoren kwamen de dorpshoofden terug naar hun dorp om de vrouwen mee te delen, dat de eerste ploeg schuldigen vertrekken zou en dat ze voor eten moesten zorgen.

Dit was niet tegen vreemdemans oren gezegd. In Rep, Enem en Kogo heb ik de feestmaaltijden zien klaar maken. Amper waren de dorpshoofden in het dorp, of een afgrijselijk gehuil brak los. Uitzinnige vrouwen wierpen zich in het zand en in de modder vlogen onbedaarlijke de huizen in en wentelden zich daar rond, strooiden as over haar lichaam uit….grepen naar stokken en sloegen in het wilde weg tegen de wanden het huis aan om het volgend ogenblik weer naar buiten te springen en het gejammer in de openlucht voort te zetten.

Over al dat gekrijs en geween heen klonk weer de stem van het dorpshoofd om aan het werk te gaan, sago te bakken en vis te roosteren voor de mensen die zouden vertrekken. Langzaam maar zekere toog ieder aan het werk. Overal werden vuren ontstoken, oud en jong sleepte eten aan: sago, vis pisang, groente en knollen….. Tot er een op het idee kwam om er een varken aan te wagen, (ze hadden het immers verdiend!) “ En een nieuwe gehuild brak los….”Ja!!” “varkens, schiet een stel varkens dood…..we maken varkensvlees voor ze klaar…..vlug, vlug….want morgenvroeg vertrekt de boot….”

In Enem dezelfde bedrijvigheid. Ook daar konden ze niet onderdoen voor Rep, en het ene varken na het ander werd geslacht en verdeeld….langzaam raakten de prauwen vol, die langs de waterkant lagen, en tegen de middag vertrok de karavaan naar Kepi, om daar langs de Obaa-rivier te overnachten en de aftocht mee te maken.

Het eten is aan boord gebracht, na ik later hoorde, maar de vrouwen hebben geen kans gezien om degelijk uiting te geven aan het toppunt van haar smart toen eindelijk de boot vertrok. Enkele geweerschoten trachten haar aardig tot  bedaren, toen ze bij tientallen trachten om de boot te naderen. De “dapperste” vrouw heeft het nog bestaan om dwars voor de boot te gaan liggen met haar prauw en het scheelde niet veel of ze werd in volle vaart met prauw en al te water geduwd….een politieagent wist met een schot in de lucht haar bang te maken, zodat ze snel weg roei en de boot vrije aftocht had….

Dramatisch om al die vrouwen langs de waterkant te zien, en te horen huilen, onvoorstelbaar schouwspel….huilen, huilen met heel het lichaam…. Vallen in de modder….dan weer languit in het water…..terug naar de kant….met beide handen zich staande op de buik…..en maar schreeuwen en krijsen…..Tegen half drie kwam de stoet van schreiende vrouwen langs mijn huis in Enem….een geweeklaag, dat even werd onderbroken toen ze allen (zondagmiddag) naar de kerk kwamen en dat bij de eerste stap buiten de Kerk weer werd voortgezet tot ‘anderendaags’ s morgens.

Intussen is in Kepi weer een kleine jongen aangekomen, een Tjitakker die de aanslag heeft overleefd en drie weken in het bos heeft rondgezworven met de gevolgen van dien.

Uitgemergeld kwam hij hier aan en ligt nu naast zijn lotgenoot in het ziekenhuis. Beiden maken het redelijk goed. De zuster die hen verpleegt, heet “Mamma”….waar ze al tegen lachten en praten. Want de eerste patiënt had na een paar uur al te pakken hoe hij tabak moest vragen en hoe hij duidelijk moest maken dat die te weinig had en graag veel wou hebben. Nummer twee heeft het van nummer één geleerd. Mamma…..geef me tabak…veel….veel tabak….papiertjes en tabak. Daarmee is het gesprek uit en het wordt herhaald als de pastoor komt of welke Europeaan ook. Ze hebben allemaal immers medelijden met hen…vooral nummer twee heeft, och arme, nog voor op de eerste, dat die nog jonger is….een jaar of tien….drie weken in het bos….alleen, opgejaagd zonder eten, alleen wat wilde gewassen. Arme tobberd. Hij kent nog een woord: pulang….pulang….naar huis….naar huis!

Kepi 26 augustus

De Detachementcommandant heeft gisteren enkele mensen van Kotoep aangehouden en ondervraagd. Tien in getal waren ze naar Kepi gekomen om sago te verkopen en tabak mee terug te nemen en om eens te kijken en te horen, wat er allemaal waar was van geruchten omtrent het koppensnellen en het wegvoeren van gevangenen. De commandant vertelde me een zeer interessant onderhoud gehad te hebben:

“Begrijpen jullie niet waarom ik jullie heb laten gevangen nemen?

Neen, meneer, Dat wilden we U juist vragen. U doet alsof ook wij iets met die moordzaak te maken hebben…..”

“Precies. Want moet je horen, jullie dorpsgenoot Metteus heeft me alle namen opgegeven van de mannen die meegeholpen hebben met het vermoorden van de gevluchte Tjitakkers. Matteus heeft er zelf drie voor zijn rekening genomen en omdat hij toch zeer lang gevangen gezet zal worden, heeft die de namen van zijn makkers ook maar bekend gemaakt. Veel gezelliger toch om met je kameraden in de gevangenis te zitten dan op je dooie eentje?”

“Meneer, U moet eens goed luisteren. Matteus is er een die je niet kunt vertrouwen. Hij vertelt elke dag hopen onzin; bedriegt het dorp al jaren lang van voren tot achteren en omdat wij het vaak niet met zijn gedrag eens zijn, heeft hij ons natuurlijk aangebracht….geloof die kerel niet meneer…”

“Hoe heet jij vriendje?”

“Imu, meneer, Walter Imu”

”Aha, ben jij dat. Zo en waar heb je lijk neergelegd na de moord?”
“Ik? Meneer hoe durft U te vragen! Ik ben door en door katholiek….Hier mijn medaille…Dacht U dat ik met deze medaille op sneltocht zou gaan? En thuis heb ik nog een rozenkrans liggen ook.”

“Waar heb jij het lijk neergegooid na de moord? Moet ik eerst je vrouw oproepen en die hier voor je afstraffen, als zij ook haar mondje houdt? Denk je dat ik nog van niets weet? Waar heb jij het lijk en de kop gelaten? Vertel op en vlug een beetje….

Even wordt er in eigentaal onderling gesproken, dan begint Walter te hoesten als inleiding op zijn verhaal….

“We zijn met een groepje mannen na de Obagam gegaan en hebben daar sago geklopt en gezellig gezeten in een bivak. Tot we opeens een stel Tjitakkers zagen aankomen. Wij ons vlug verscholen in het hoge riet vlakbij de aanlegplaats….”

“De speren naast je natuurlijk….ja..ja…ga maar door….vertel maar rustig door.”

“De speren en pijlen naast ons neer meneer…..langzaam kwamen ze op ons af, en we zagen al heel gauw, dat ze geen enkel wapen bij zich hadden, en dat we een gemakkelijk spelletje zouden hebben.

Toen ze aan land kwamen hebben we de lui overvallen en in de pan gehakt, meneer….zij zijn heel erg geschrokken, meneer en niemand kon ver weg vluchten.”

“Goed en de lijken?”

“Dat van mij heb ik tegen een boom gebonden en toen naar beneden geduwd, half het riet, half het water in…”

“En de kop…?”

“Die zit er nog op meneer…die ligt ook in het moeras.”

“Zo dat is een heel ander verhaal dan ik gehoord heb. Enfin de politie is naar de Obagam toe om te kijken of die kop er inderdaad nog opzit, en je voelt wel Walter…..als die kop er af is, dan heb je hier staan liegen, en dan kost je dat een behoorlijke straf, begrepen.

“Begrepen, meneer, die kop is er dus af….ik heb eh…de kop, geroosterd, de hersens er uit gehaald en samen met wat sago opgegeten…”

“Ook nog een stukje van de rest misschien…..stuk  wang, …….been…?

“Ja, meneer niet alles, een beetje maar, tot ik genoeg had…”

Zo hebben ook de anderen nog bekend, allen uit het gastvrije dorp Kotoep.

Moejim 28 augustus 1959

Van Moejim is nog niets bekend. We hebben de vage mededeling van Johannes Kogo dat dit dorp opdracht had samen met Rajam de Obaa-rivier vrij te houden van vluchtende Tjitakkers.

Er zijn verder geruchten gegaan, reeds tijdens de eerste dagen na de aanval, dat ook Moejim heeft meegedaan….Maar wie zal zeggen of ze inderdaad “Geluk” gehad hebben en één Tjitakker of meerderen een kopje kleiner hebben kunnen maken……

Gisterenavond ben ik hier aangekomen en werd overvriendelijk door iedereen verwelkomd, toen ik een ommetje maakte door het dorp naar het huis van de onderwijzer. Amper had ik me echter achter een glaasje djeruk (ed.limoen drankje) en in een luie stoel neergevleid, of daar verscheen een zekere Raroni, vergezeld van zijn leeftijdgenoot Warum: twee oude figuren met eenzelfde heidens sopje overgoten, en tegelijk lichamelijk de grootste tegenstellingen. Raroni knokig mager met een droger gerimpelde huid, gekleed in een baadje dat door scheuren bij elkaar gehouden wordt en een broek die zich nooit onsmakelijk genoeg laat beschrijven. Naast hem Warum, een reus, breed en fors, ruige kop met verwarde haren, zware baard en snor, een en al vlees zonder baadje en met een broek, die zijn functie als broek bij deze man totaal verloren heeft.

“Mag…”, zo begon Raroni zijn verhaal: “mijn zoon, moet je eens goed luisteren. Wij mensen van Moejim hier, hebben totaal niets uit te staan met hetgeen langs de Miwamon-rivier heeft plaats gehad. Wij gaan toch zeker niet naar Kogo toe om mee te helpen, want U weet zelf veel te goed, hoe ver dat dorp weg ligt. Bovendien zouden wij dan langs Kepi gevaren zijn, en had het Bestuur ons spoedig in de gaten gekregen. Neen, pastoor wij zijn netjes thuis gebleven, en geloof me: ik Raroni heb geen kop en geen onderkaak en Warum ook niet. Wij geen van beiden. Wij zijn ook niet het bos ingegaan om de gevluchte Tjitakkers dood te maken…want we zijn christen en er is dus in Moejim niets te doen…”

“Jullie zijn brave jongens, maar waar waren jullie dan toen ik zondagmorgen hier in Moejim aankwam…?”

Raroni: “Heel ons dorp was ziek en we gingen dus het bos in om beter te worden. Absoluut waar pastoor!”

Warum: “We zijn gaan vissen op de Obaa-rivier en de rest is sago gaan kloppen in het bos.”

“Zo, zo, sago kloppen op zondag en wat het vissen betreft: inderdaad heb ik enkele mannen van Moejim op de Obaa-river gezien, maar in de prauw lagen geen vissen, wel speren en pijlen en bogen en al wat jullie maar nodig hebt om jullie medemensen af te maken…”

Ik kreeg twee gezichten te zien die zonder te spreken me duidelijk maakten, dat ze mij de grootste ellendeling vonden, die er op dat ogenblik maar bestond. Raroni stak zelfs zijn tong uit en herhaalde dat hij van niets afwist, en dat hij geen koppen had.

Moeizaam probeerde ik de heren duidelijk te maken, dat het Bestuur al lang wist dat ook Moejim had meegedaan, door langs de Obaa-rivier zogenaamd te gaan zitten vissen, maar met de eigenlijke bedoeling de Tjitakkers op te vangen, en dat de rest niet was gaan sago kloppen maar het bos in was gegaan tot de tanden toe gewapend om het restant aan vluchtelingen mee te helpen uitmoorden…,dat de politie nog in Moejim zou komen om deze zaak te bestraffen en dat ze nu nog de kans hadden om er eerlijk mee voor de dag te komen in de hoop, wat gratie te krijgen…..

Maar neen….de pastoor was een ellendeling, die kwaad van ze dacht, en ze hadden geen koppen, en ze waren ziek geweest, en hadden alleen maar vis gevangen.

Tegen een uur of acht ben ik het dorp in gegaan en trof daar alle mannen verzameld voor het huis van Raroni. Ik ging op de pendoppe zitten en herhaalde kort wat ik tegen de twee oudjes gezegd had. “het ligt niet in mijn bedoeling, jongens, om hier de zaak te komen onderzoeken. Daar ben ik niet voor. Ik kom alleen maar eens met jullie praten om te vragen zo verstandig te zijn zelf naar het kantoor te gaan en de zaak aan te brengen, want het zal jullie alleen maar voordeel geven. Stoor je daarbij niet aan Raroni en Warum, want die twee begrijpen er toch niets van en willen met alle geweld proberen de koppen vast te houden. Ze zijn bovendien bang, dat ze voor lange tijd naar Tanah Merah gaan en zwijgen dus in alle talen ook al zegt de pastoor, dat hun gevangenisstraf korter zal worden, als ze eerlijk praten. Indien jullie eerlijk de zaak aan mij vertellen, dan gaan we samen naar het kantoor en kunnen dan rekenen op vermindering van straf…”

Doodse stilte, eindelijk begon Justinus te vertalen en legde in zijn vertaling nadrukkelijk accent op het verlangen van de pastoor de zaak open te gooien. Anderen sloten zich direct daarbij aan, en spoorden aan om dan maar alles te vertellen als de politie toch al van een en ander op de hoogte was.

Ik kreeg daardoor de geruststelling dat ik de plank niet had misgeslagen en dat er dus in werkelijkheid iets loos was en dat er denkelijk  dus ook wel koppen zouden zijn.

Ergens achteraf nam een duistere figuur het woord en stelde in eigen taal voor om de pastoor alleen maar te vertellen dat ze inderdaad allemaal op tocht geweest waren, maar niets gevonden hadden.

Gezien ik zijn voorstel verstaan had, liet ik er prompt op volgen: “maar als jullie de zaak aan mij vertelt, dan niet voor de helft, en zeker niet met de nodige leugens voorzien, want dan pas ik er voor om met jullie naar het kantoor te gaan. Komt dus niet vertellen dat er bijvoorbeeld maar vijf mannen op pad zijn geweest, terwijl het Bestuur al weet, dat de hele faam die gewoonlijk in Dimaimogon zit, mee heeft gedaan….

Uit het gepraat dat daarop volgde, maakte ik op, dat ze meer verkeerd hadden begrepen, want er werd weer voorgesteld om de pastoor dus alleen maar mee te delen dat inderdaad die ene faam meegedaan had en de andere mannen niet, en dat ze niets gevonden hadden ……

“Ik ga naar huis jongens, want ik merk wel dat jullie de zaak geheim willen houden, geeft ook niets, moeten jullie zelf maar weten. Je hoeft me echt niets te vertellen, want ik sta er helemaal niet op. Kom alleen maar om te helpen en nu beginnen jullie je terug te trekken, en te zwijgen als graven…ik wil best helpen, maar zeg dan eerlijk: we hebben meegedaan en we hebben zoveel koppen bemachtigd…..

Kijk dan kunnen we naar het kantoor en de zaak eerlijk aanbrengen…Maar wat doen we als we daar zonder onze koppen komen? Dan lacht de politie mij ook uit, en zeggen ze: wat? Moejim komt de zaak zelf aanbrengen zegt U? Ze liegen, want ze hebben koppen en ze vertellen er niets over….”

Edo nam het woord: “Als we er dan toch niet langs kunnen, jongens dan vooruit…laten we ronduit toegeven, dat we ook een kop hebben gesneld…en over die andere koppen praten we dan niet verder!” Ja, laten we dat doen, niet alle drie noemen, maar slechts één. Best kans dat de politie niet meer weet…”

Ik schrok niet weinig toen ik dit verstaan had. Nog maar zelden lukt het de Mappie-taal te begrijpen, wanneer ze al sprekend geen moeite doen om verstaan te worden, laat staan als ze het geheim willen houden en dus een vlug tempo gebruiken.

“Nou, jongens dat is helemaal zo fraai niet, wat ik nu gehoord heb. Ik geef de moed op, Het is nu wel duidelijk wat jullie plannen zijn. Drie koppen hebben jullie minstens, naar ik zojuist hoorde en je wilt er maar één naar het kantoor brengen….Oké maar doe het dan alleen, en niet met de pastoor samen. Probeer de rest maar geheim te houden, maar denk er aan dat ik daarna de andere koppen zal opvragen voordat we weer sacramenten gaan ontvangen. Is dat begrepen? Welterusten!”

Het begon te regenen en de vergadering liep troosteloos uiteen, was intussen ook al elf uur geworden.

Rajom 30 augustus 1959

Pas tegen vijf uur ben ik gisteren hier aangekomen. Er werd aan nieuwe huizen gewerkt. Mannen waren de atap (ed. dakbedekking) aan het leggen en vrouwen vlechten nieuwe atap. Totdat Kaputak, de oudste inwoner van Rajom (vier vrouwen) beval gaf om stenen te halen voor de missie in Kepi en deze langs de waterkant te leggen, waar de motor ze op zou halen. Kaputak, die anders nooit iets in het dorp te vertellen heeft. Ik groette hem met de titel: Tanah-Merah-man! En hij keek me vragend aan, maar zei niets. Pas toen ik goed en wel bij de guru zat, kwam hij aan lopen. Samen met vijf andere kerels, die dus ook van de partij geweest moesten zijn. Een half uur lang zaten we zwijgend tegenover elkaar, tot de guru er genoeg van kreeg en vroeg wat de bedoeling was.

“Waar komen jullie voor? Willen jullie met de pastoor praten, praat dan, Kom je alleen maar zitten, ga dan naar huis.”

Kaputak nam het woord en het valt makkelijk te raden wat hij wist te vertellen: geen schuld, niet meegedaan, geen koppen, alles best in Rajom, Kogo veel te ver weg, goddank wisten zij van niets enz……Toen schoot mij ineens te binnen, dat ik Kaputak gezien had, in Wanggate tijdens het feest aldaar, waar de grote voorbereiding voor de aanval gebeurd was….Even polsen dus:

“Kaputak, weet je nog dat jij in Wanggate was, samen met de andere mannen van Rajom, toen deze aanval werd besproken?”

“Neen, pastoor, luister. Wanggate was inderdaad van plan, om de Tjitak aan te vallen, maar toen we het hoorden, zijn we met zijn vieren vlug vertrokken, waar of niet, Jozef?”

“Daar heb je het gedonder in de glazen. Straks worden jullie opgeroepen en dan vertellen jullie aan de commandant: we zijn weg gegaan uit Wanggate toen we er iets van hoorden, en de commandant weet intussen al lang van Jangdipe, dat hij alles met jullie heeft besproken en geregeld. Oh, oh, wat dom, de zaak zo voor te stellen. Geef toch eerlijk toe man, je schiet er niets mee op, met dat liegen.” Het dorpshoofd was intussen nabij komen staan, en vertaalde intussen het een en ander aan Kaputak. Deed dit op een geniale manier, want het werd me steeds duidelijker, dat dit dorpshoofd al het mogelijke in zijn werk stelde om de lui zover te krijgen alles te openbaren. In zijn vertaling liet hij zelfs horen: Kaptuak wees nou slim, en kom er eerlijk mee voor de dag, zeg rond uit dat we hier ook een kop hebben, en dat jullie de zaak daarin Wanggate besproken hebben. Over een week is de politie hier en dan is het te laat.”

Maar Kaputak zweeg en hield voet bij stuk.

Kepi 1 september

Gisteren is Rajom bij me geweest om te praten. Ze wilden toch maar alles vertellen, om samen naar het Bestuur te gaan. Echter kwam er niets uit de bus en dus heb ik ze met een kwade kop terug gestuurd en gezegd: regel het zelf maar met de politie, als die komt.

Op informatie geweest bij het Bestuur. Wat te doen met Rajom en Moejim? Krijgen ze mindering van straf als ze zelf komen, of niet? Enige gratie werd toegezegd en de hoop uit gesproken, dat de pastoor met de lui en de koppen op het kantoor zou weten te komen. Een laatste poging gedaan om met Rajom te praten, maar niet gelukt. Dat ze een kop hebben is duidelijk. Dat iedereen heeft meegedaan eveneens. Alles was ingeschakeld. Wat precies hun buit is geweest en wie de koppen bewaard is nog een raadsel. Kaputak, Marius, Kogom, Cornelis, Jozef, Basilius weten er het minst van af.