Bijlage – Beknopte informatie en geschiedenis van Nieuw Guinea

Introductie

Nieuw Guinea is een eiland ten noorden van Australië en net ten zuiden van de evenaar. Het grenst aan de Stille Oceaan in het noorden, de Bismarck en Solomon zeeën in het oosten, de Koraal Zee en de Straat van Torres in het zuiden, en de Arafura Zee in het zuidwesten. De afstand tot Australië is ongeveer 150 km. Nieuw Guinea is het op een na grootste eiland ter wereld (na Groenland); ongeveer 2.400 km lang (van het noordwesten tot het zuidoosten) en ongeveer 640 km op zijn breedst (van noord naar zuid), met een oppervlakte van ongeveer 791.000 km2.

Nieuw Guinea is bestuurlijk in twee helften verdeeld; in het westen West Papua (voormalig Irian Jaya, Irian Barat en Nederlands Nieuw Guinea), een propinsi (provincie) van Indonesië sinds 1969; in het oosten Papua New Guinea, een zelfstandige parlementaire staat sinds 1975. De bevolking van het hele eiland, inclusief de kleinere aangrenzende eilanden, telt meer dan 7 miljoen inwoner, hiervan wonen er 2 miljoen in West Papua en 5,1 miljoen in Papua New Guinea. Van de 2 miljoen inwoners in West Papua zijn er ongeveer 800,000 Indonesische migranten.

West Papua (Irian Jaya) bestaat uit de westelijke helft (413.000 km2) van Nieuw Guinea met de  eilanden: Japen, Noemfoor, Waigeo, Batanta, Salawati, Kofiau, Misool en Adi eilanden en de Schouten en Radja Ampat eiland- groepen. (Irian is de Indonesische naam voor Nieuw Guinea: barat = “west”; jaya = “glorieus”). West Papua grenst aan de Ceram Zee en de Banda Zee in het westen, de Arafura Zee in het zuidwesten, en de Stille Oceaan in het noorden; het grenst aan Papua Nieuw Guinea in het oosten.

Over het gehele tropische eiland loopt, vrijwel in het midden, een hoge bergketen, het Centraal Hoogland. De hoogste top  in West Papoea is de Jaya (Carstensz) piek in het Carstensgebergte, 5030 meter, verschillende toppen hebben, zoals op een van de films van Annie te zien is,  permanente sneeuw. Deze sneeuwtoppen zijn met helder weer vanaf de Arafura zee te zien. In het zuidwesten wordt het landschap bepaald door uitgebreide moerasvlaktes met mangroves en nipahpalmen. De binnenlandse moerasvlaktes liggen in zoetwater waar de sagopalm de meest kenmerkende plant is. Deze levert voedsel voor een kwart van de bevolking. 80 percent  van het landoppervlakte is met tropisch oerwoud bedekt. Hier leeft de beroemde paradijsvogel samen met honderden andere vogels. Aangezien het land tot ongeveer 40,000 geleden met Australië verbonden was kent het ook vele buideldieren.

De bevolking

Papoea’s behoren tot de Melanesische cultuurgroep. Ze vertegenwoordigen het negroïde type met kroeshaar en een donkerbruine huidskleur. Een opmerkelijke eigenschap is de structurele ‘losheid’ van de cultuur, dit geeft ruimte voor flexibiliteit, improvisatie en individualisme. Dit kan ook de reden zijn waarop er een dergelijk groot aantal Papoea-talen zijn ontstaan (ca 700). Terwijl de verschillende Papoea-culturen veel overeenstemming met elkaar vertonen, zijn er ook grote verschillen. Koppensnellen en kannibalisme kwamen b.v. uitsluitend in Zuid Nieuw Guinea voor, de Asmat-Papoea’s waren hiervoor tot in de jaren 60 van de vorige eeuw nog berucht om.

In het noorden is de visvangst het meest ontwikkeld, de prauw (boomkano) speelt hier een belangrijke rol. De kauri schelpen vormden een belangrijk geld middel, maar hadden ook een hoge ceremoniële waarde De varkenshandel was een belangrijke economische activiteit in het centrale bergland. Varkens maakten ook deel uit van een andere belangrijk onderdeel van de Papoea samenleving: prestigefeesten en geschenkenstrijden. Deze ‘oorlogen’ waren zeer sterk geïnstitutionaliseerd. Varkens worden vaak gezien als leden van de familie en soms door vrouwen gezoogd.

De samenleving is niet erg hiërarchisch en wordt zeer sterk bepaald door familieleven, samen met broers, zussen en hun families. Gezag had meer te maken met sociaal aanzien dan met politieke macht. Zoals hierboven beschreven speelt zusterruil in het laagland een belangrijke rol bij huwelijkssluitingen. In het hooggebergte vond een andere vorm van huwelijksruil plaats, gebaseerd op strenge ceremonieën.

Hoewel de meeste Papoea’s christenen zijn, blijft hun oergodsdienst een belangrijke rol spelen. Voorouderverering vormt het belangrijkste onderdeel van hun godsdienst. Animisme en een zeer ingewikkeld totemstelsel zijn andere belangrijke elementen. Dit laatste vooral in Zuid Nieuw Guinea. De godsdienst kent een hoge vorm van rituelen. Initiatie en lijkbezorging zijn daarin de hoogtepunten. De ceremoniële mannenhuizen spelen ook een belangrijke rol in deze activiteiten.

Tovenarij en de dood zijn nauw met elkaar verbonden en een reeks van ‘tovermiddelen’ wordt gebruikt om dood te vermijden (nagels, haren sigarettenpeukjes, verbrande etensresten, enz.). Tovenarij heeft een sterk negatieve invloed op de samenleving.

De Papoea’s waren een van de eerste volkeren ter wereld die een agrarisch stelsel kenden. Dit stelsel bestaat al ruim 9,000 jaar. Tuinbouw vond plaats vooral in het zuiden waar de yamknollen verbouwd worden.

Terwijl de westerse beschaving een enorme invloed heeft op de bestaande cultuur (m.n. het materialisme) blijft de eigen cultuur in hoge mate het leven van Papoea’s bepalen.

De transmigranten uit Indonesië volgen over het algemeen de Islam, er is ook een groeiende kern van militante moslims die zich vijandig opstellen ten opzichte van de plaatselijke godsdienst en cultuur.

Ondanks alle veranderingen die in hun leven plaats hebben gevonden in de afgelopen honderd jaar hebben de Papoea’s hun eigen cultuur weten te behouden, natuurlijk nu duidelijk beïnvloed door de materiele westerse cultuur.

Informatie uit de jaren 60 en 70 jaren schat het aantal Papoea’s in Zuid Nieuw Guinea op 130,000. Bij het begin van de 21ste eeuw werd hun aantal geschat tegen de 200,000.

Beknopte geschiedenis van Nieuw Guinea

Inleiding

Archeologische opgravingen gaan terug tot 40,000 geleden. Er is echter weinig bekend over de prehistorie van de Papoea’s. De natuurlijke gesteldheid van het land waarin ze leven heeft geen sporen nagelaten uit het verleden. De semi-nomadische levensstijl laat ook niet  veel sporen na. Het enige dat we zo af en toe horen is dat een bepaald gereedschap, vaak nog steeds in gebruik, soms wel honderden jaren oud kan zijn.

Het interessante echter is dat ondanks deze bewijsmaterialen we toch weten hoe deze mensen honderden en misschien wel duizenden jaren geleden gewoond en geleefd hebben. Hoewel er vooral in de laatste 50 jaar veel is veranderd hebben we toch een behoorlijk goed beeld van deze bevolking vanaf het begin van de ‘contact’ periode.

Aziatische invloeden

De eerste ‘immigranten’ arriveerden ongeveer 4,000 jaar geleden vanuit Zuidoost Azië. Zij het veel later, een andere interessante ontwikkeling hier zijn de rajas. Dit zijn plaatselijke Islamitische leiders in het uiterste westen van Nieuw Guinea. Zij vormen een blijvende herinnering aan de eeuwenlange handel die vanuit het Indonesische specerijeneiland Ceram plaatsvond. Deze handelslieden vestigden ‘sosolots’ (kleine vertesterkte handelsplaatsen) vanwaar uit een monopolie werd geplaatst op de locale handel. Verschillende van deze handelsplaatsen waren nog steeds in gebruik aan het begin van de 20e eeuw. De sosolots maakten deel uit van een zeer omvangrijk handelsnetwerk dat zich uitstrekte over zuidoost Azië en Melanesie.

Europeanen arriveren

De eerste Europeanen die het land binnen kwamen waren de Portugezen. Antonio d’Abeur en Francisco Serrano hebben het land gezien in 1511/1512 maar zijn niet aan land gegaan. Deze eer kwam toe aan Portugese gouverneur van het specerijeneiland Ternate, Jorge de Menenez in 1526/1527.

Op 13 juni 1545 nam Ynigo Ortiz der Retes het land in bezit voor Spanje. Hij arriveerde hier vanuit Mexico in het schip de San Juan. Hij vond dat het op het Afrikaanse Guinea leek (ook een Spaanse kolonie) en gaf het de naam Nueva Guinea. Het zou nog 100 jaar duren voordat men er achter kwam dat het een eiland was. Op vele kaarten uit die tijd is het met het noordelijke gedeelte van Australië verbonden, waarvan men dacht dat dit samen het grote Zuidland was. De Spanjaard Luiz Vaez de Torres had dit al in 1607 opgemerkt, maar die informatie had de Europese cartografen nooit bereikt. Zijn naam is voor de eeuwigheid vastgelegd in de Torres Strait, die Australië van Nieuw Guinea scheidt.

De periode van de VOC

De in 1602 opgerichte Vereenigde Oostindische Compagnie bracht de Nederlanders naar dit gebied. Hun aandacht ging vooral uit naar de specerijeneilanden tussen Java en Nieuw Guinea. Binnen korte tijd verdreef de VOC de Portugezen en Spanjaarden en zouden zij de machtige overheersers van dit hele gebied blijven gedurende de daaropvolgende 200 jaar.

Het eerste hoofdkantoor van de VOC was in Ternate (1607) een eiland in de noord Molukken en pas in 1619 verhuisde dat naar Batavia. De machtige Sultan van Tidore (het eiland naast Ternate) maakte aanspraak op ‘het eylant Papoewa’  en dit werd in 1610 officieel erkend door de VOC.

Willem Jansz op het Nederlandse schip ‘Duyfke’ voer langs de west- en zuidkust van Nieuw Guinea in 1606 en tien jaar laten brachten Willem Schouten en Jacob LeLemaire de noordkust in kaart.

In 1623 maakte Jan Carstensz melding van de witte sneeuwtoppen, maar zijn verhaal werd niet geloofd omdat men in Nederland niet kon geloven dat er zo dicht bij de evenaar sneeuw kon liggen!

Abel Tasman onderzocht een gedeelte van de kust in 1642.

Door een  verder verdrag met de Sultan van Tidore kreeg de Sultan de soevereiniteit over Nieuw Guinea toegewezen, onder voorbehoud dat het gebied verboden was voor alle Europeanen met uitzondering van de Nederlanders. De handel met Nieuw Guinea heeft echter nooit een belangrijke rol gespeeld binnen dit handelsverbond. De specerijen waren van mindere kwaliteit, de inheemse bevolking was vijandig en het klimaat was uiterst ongezond voor de Europeanen. De Sultan gebruikte ‘Papouwa’ hoofdzakelijk voor de slavenhandel, wat hij zag als zijn tribuut van dit gebied .

De Nederlandse vlag werd voor het eerst gehesen in 1678, aan de westkust door Keyts.

Het bezoek van William Dampier in 1700 leidde ertoe dat de Nederlanders weer meer aandacht gingen schenken aan Nieuw Guinea. De Engelsen waren de aartsvijanden van de Nederlanders, speciaal met betrekking tot de handel in het Verre Oosten. Nieuwe Nederlandse ontdekkingexpedities brachten de Geelvinkbaai in het noorden in kaart. D.m.v. het Verdrag van Utrecht in 1714 kwam Nieuw Guinea definitief in het bezit van de VOC.

Het eerst vermelde contact tussen de Papoea’s en Europeanen vond plaats op 3 september 1770. De Engelse captain Cook landde in hun gebied en werd daar onthaald door zeer vijandige krijgers, Cook verloor maar liefst 20 bemanningsleden in deze strijd.

De macht van de VOC begon te tanen en meer en meer Europeanen trokken het gebied binnen met hun eigen ontdekking- en handelsexpedities. Louise de Bougenville voert langs de noordkust en noemt het Cyclop gebergte vlak bij Jayapura (Hollandia). Een van de eerste Engelse landingen vond plaats in 1775. John McCluer bracht in 1791 de zuidwest kust in kaart en een van de baaien draagt nog steeds zijn naam (Maleis: Berau baai)

Prins Nuku, de troonsopvolger in Tidore, vlucht in 1780 naar Nieuw Guinea en begint van hieruit een guerrillaoorlog tegen de Nederlanders.

Het waren uiteindelijke de Britten (Luitenant John Hayes) die in 1793 een permanente bezetting oprichtten onder de naam New Albion. Ze plaatsen hun Fort Coronation in Manokwari in de Vogelkop aan de Tritonbaai. Ze wilden van hier uit deelnemen aan de zeer lucratieve specerijenhandel. De beroemde spijseilanden (Molukken) lagen tussen Nieuw Guinea en Celebes. Het fort werd echter  al in 1795  ontruimd vanwege ziektes. De overlevenden werden opgevangen door prins Nuku die ondertussen op Ceram zat Na zes maanden vertrokken de Engelsen naar Calcutta.

Aftasting tussen de koloniale machten

Het ‘Verdrag van Londen’ dat in 1824 tussen Nederland en Engeland werd getekend verdeelde Nederlands Indië in tweeën. Malaya en Singapore werden door Engeland geclaimd en ze namen ook een optie op Noord Borneo. Het merendeel van deze grenzen werd uiteindelijk door Indonesie geclaimd tijdens de onafhankelijkheid in 1949.

Na een expeditietocht in 1826 door Pieter Mercus, de Nederlandse gouverneur van de Molukken, proclameerden, op 24 augustus 1828 dat het westelijke deel van Nieuw Guinea officieel een onderdeel was van Nederlands Indie, en zij namen toen officieel bezit van het eiland tot aan de 141ste graad. Geruchten spraken over een mogelijk Engels fort ergens in zuidwest Nieuw Guinea en luitenant Kolff werd op een expeditie gestuurd om dit nader te onderzoeken.

Cook en Kolff zijn waarschijnlijk beiden geland in dezelfde baai (Flamingobaai) vlak bij waar nu Agats ligt.

Het uit steen opgetrokken Fort Du Bus werd opgericht bij Merkusoord aan de Tritonbaai. De Belgische graaf de Bus de Ghisignies was de toenmalige gouverneur-generaal van Nederlands Indië. Maar ook hier leidden ziektes (malaria) en een vijandige bevolking er toe dat het fort in 1836 alweer werd ontruimd.

Een andere Nederlandse expeditietocht van de Rochement bracht in 1829 de Flamingobaai in kaart, vlak bij waar nu de Asmat plaats Agats is gevestigd.

De eerste twee Duitse missionarissen arriveren op het eiland Mansinam in de Doreri baai. In 1862 werden ze gevolgd door drie Nederlandse missionarissen van de Utrechtse Missie Organisatie. Gedurende de daaropvolgende 60 jaar zou er een demarcatie strijd gevoerd worden tussen de protestantse (in het noorden) en katholieke missies (in het zuiden). De demarcatielijn werd pas in 1928 afgeschaft. Twee jaar later werd er een katholieke missie geopend in Fak Fak. En een jaar daarna vestigde de Molukse Protestanten Orde (M.P.K.) zich in zuid Nieuw Guinea.

In 1884 arriveerden de Duitsers aan de noordoostelijke kust waar ze de plaats Kaiser Wilhelmshafen vestigden (nu Madang in PNG). In 1884 vestigden de Engelsen  zich aan de zuidoostelijke kust en stichtten hier de plaats Port Moresby. Op 16 mei 1898, tijdens het Verdrag van Den Haag werd de grens tussen het Engelse en Nederlandse gedeelte vastgesteld en deze is tot op heden in stand gebleven. Vanaf 1906 werd dit gebied bestuurd vanuit Australië. Na de Eerste Wereldoorlog kreeg Australië ook het mandaat over de voormalige Duitse gebieden.

Permanent bestuur sinds 1898

De Nederlanders kwamen in hun gebied terug in 1892, maar pas in 1898 werden er twee permanente bestuurlijke vestigingen in de Vogelkop opgezet, Fak Fak en Manokwari.

Gedurende een aantal militaire expedities tussen 1907 en 1915 werd het grootste gedeelte van Nieuw Guinea in kaart gebracht, met uitzondering van het binnenlandse hooggebergte.

In 1910 werd de Nederlandse vlag gehesen in Hollandia en in datzelfde jaar werd de grens met Duits Nieuwe Guinea vastgesteld.

Verschillende binnenlandse expedities vinden er plaats gedurende de jaren 20 en 30. In 1926 werd voor het eerst gebruik gemaakt van luchttransport. Tien jaar later wordt er van vliegtuigen gebruik gemaakt tijdens het in kaart brengen van gebieden waarin de Nederlandse Nieuw Guinea Petroleum Maatschappij is geïnteresseerd. In datzelfde jaar ontdekte Wissel de binnenlandse meren, deze dragen nog steeds zijn naam. Twee jaar later vestigde het Nederlandse beleid hier een post, Enarotali. At snel daarna vestigden zich hier ook de eerste missionarissen.

Pas in 1930 begonnen de eerste Nederlandse emigranten zich in Manokwari en Hollandia te vestigen.

Tegen de tijd dat de Japanners het oostelijke gedeelte van Nieuw Guinea binnenvielen in november 1941 hadden de Nederlanders in hun gebied 15 bestuurlijke vestigingen opgericht.

Vanuit Merauke bevrijden de geallieerden noord Nieuw Guinea waar ze in Hollandia een grote legerbasis bouwden. In 1947 werd Nieuw Guinea bestuurlijk afgecheiden van de Molukken en werd Hollandia (danzij haar nieuwe infrastructuur) de hoofdstad van het land.

Na de onafhankelijkheid van Indonesie werd Nederlands Nieuw-Guinea bestuurlijk en kerkelijk afgescheiden van de Molukken en kreeg het in 1949 een eigen status. De eerste resident werd J. van Eechoud. Hij wilde dat de papoea’s zouden gaan werken aan hun eigen toekomst. Achteraf gezien was er niet genoeg tijd om dat te verwezelijken voor de overdracht van Nieuw Guinea aan Indonesie in 1962.

Zuid Nieuw Guinea

De rechten op Zuid Nieuw Guinea werden in 1902 voor f6000 afgekocht van de Sultan van Tidore.

Nederland had weinig interesse in Zuid Nieuw Guinea en werd ook hier weer door buitenlandse druk Nederland tot aktie gedwongen. In dit geval waren het de Britten in het oostelijke gedeelte van het eiland die regelmatig klaagden over de infiltratie van de Marind-anam koppensnellers uit het Nederlands gebied en ze wilden dat Nederland een einde aan maakte.

Op 12 februari 1902 opende de bestuurlijke vestiging Merauke, waar drie jaar later ook de twee eerste katholieke missionarissen arriveerden. Het stoomschip de Valk voerde in 1905 maar liefst 350 km stroomopwaarts de rivier de Digul op en noemde tijdens deze reis de 4750 meter hoge Wilhelminapiek.

Door de historische relatie met Tidore en speciaal met de zuiderlijk gelegen Kei-eilanden binnen de Molukken kwamen vooral veel mensen uit deze eilanden met het bestuur en de missie mee naar  Zuid Nieuw Guinea. Ze werden goeroes genoemd misschien best vertaalt als hulppersoneel in het bestuur, onderwijs, gezondheidzorg, de kerken, enz.

De plaatselijke Marid-anam verzetten zich tegen de blanke invasie en vochten voor hun vrijheid middels hun beruchte koppensnellen guerillia activiteiten. Veel van de mensen die zich buiten de post begaven, die was omringed door prikkeldraad, werden op die manier vermoord.

Uiteindelijk groeide Merauke uit tot de belangrijkste plaats in Zuid Nieuw Guinea

Posten zoals Agats en Enarotali die in de jaren 30 werden opgezet werden gedurende de oorlog verlaten en later gebruikt door militaire expedities, geleid door Nederlanders en Australiërs.

Merauke en de tweede grootste overheidspost (Tanah Merah met – sinds 1927 – haar concentratiekamp voor politieke gevangen uit Java) werden niet door de Japanners bezet maar de marine basis en de haven werden zwaar gebombadeerd en uiteindelijk werd Merauke helemaal verwoest.

Tijdens de oorlog was de missie van all financiele hulp afgesneden en het was dankzij de geallieerden dat de scholen en ziekenhuisjes konden blijven functioneeren. De oorlog zorgden er ook voor dat er in plaats van personeel uit Nederlands Indie, Papuas werden betrokken als intermediairs (goeroes) tussen de zowel de missionarissen en het bestuur en de papua’s. Tot die tijd waren dat voornamelijk goeroes van de Kei-eilanden.  Met de hulp van deze goeroes was het mogelijk om gedurende de oorlog negen nieuwe scholen te openen in Zuid Nieuw Guinea.

Het feit dat het gebied onbezet bleef maakte het voor de geallieerden (Australie en the VS) mogelijk om hier een van hun belangrijkste basis te vestigen vanwaar de bevrijding van Indonesie plaats vond. Er werd een nieuw vliegveld, een nieuwe haven en nieuwe wegen aangelegd. Dit maakte het mogelijk om na de oorlog Merauke weer snel op te bouwen.

In April 1944 begon vanuit Merauke de bevrijding, eerst van noordelijk Nieuw Guinea  en van hieruit Nederlands Indie. (Zie ook de Tweede Wereldoorlog hieronder).

 

Bestuurlijke indeling

Het Nederlandse bestuur was verdeeld in zes hoofdafdelingen met in totaal 22 onderafdelingen. De hoofdstad was Hollandia. Zuid Nieuw Guinea was een van de zes hoofdafdelingen, vijf maal zo groot als Nederland. Merauke is de hoofdplaats van dit gebied en tevens de hoofdplaats van de gelijknamige onderafdeling. Boven-Digul was een andere onderafdeling in het gebied met als hoofdplaats Tanah Merah. Verder zijn er in Zuid Nieuw Guinea de onderafdelingen Asmat met Agats als hoofdplaats, Mappi met de hoofdplaats Kepi and Moejoe met Mindiptana.

Aan het hoofd van het binnenlandse bestuur stond de gouverneur-generaal die in Hollandia resideerde. Iedere afdeling had een resident aan het hoofd, iedere onderafdeling een Controleur Binnenlands Bestuur (ze stonden ook bekend als onderafdelingshoofd, onderafdelingschef en hoofd van het plaatselijke bestuur –HPB).

Vanuit het onderwijs werd Nederlands Zuid-Nieuw-Guinea in de jaren ’50 wettelijk aangeduid als Inspectie-Ressort III. Dit Inspectie-Ressort, met aan het hoofd een inspecteur van onderwijs, die zetelde te Merauke, werd onderverdeeld in:

  • Schoolopzienersressort Merauke, met de standplaats van de schoolopziener aldaar, omvattende de onderafdelingen Merauke en Asmat.
  • Schoolopzienersressort Tanah-Merah, met de standplaats van de schoolopziener aldaar, omvattende de onderafdelingen Boven-Digoel, Moejoe en Mappi.

Er woonden in Zuid Nieuw Guinea ongeveer 130,000 Papoea’s, waarvan er in de jaren 50 ongeveer 100,000 onder het Nederlandse bestuur vielen,. In de hoofdstad Merauke woonden ongeveer zesduizend inwoners van de Papoea stam Marind-Anim. De onderafdeling Boven-Digul telde ongeveer 15.500 inwoners. In Tanah Merah woonden Papoea’s van verschillende bevolkingsgroepen (Muju, Mappi, Citak and Yakai). Deze berg- Papoea’s zijn kleiner van stuk dan hun zuidelijke buren in de kuststreek.

Verzet tegen de Nederlandse overheersing

Gedurende de soms zeer agressieve overheersing van de VOC is onafgebroken verzet gepleegd tegen de bezetters. Er was echter weinig sprake van gecoördineerd verzet en verzet vond in meer of mindere mate over de hele archipel plaats. Schandalige massamoorden vonden er plaats aan het einde van de 19de  eeuw en begin van de 20ste eeuw in plaatsen zoals Ateh en Bali. Vanaf de allereerste contacten met de Europeanen is er sprake van een vijandige houding van de inheemse bevolking. Het is duidelijk dat deze buitenlanders niet welkom waren. Al ruim voor de tweede wereldoorlog probeerden groepen Indonesiërs over onafhankelijkheid  te praten. Deze activiteiten werden hard onderdrukt.

Boven-Digul Tanah Merah

Het kenmerk van de Nederlandse koloniale overheersing in het voormalige Nederland Indië was onderdrukking en vervolging. In dat opzicht heeft de naam Boven-Digul een beruchte klank. In 1926 en 1927 vonden er op Java en Sumatra volksopstanden plaats tegen armoede, onderdrukking en de vreemde Nederlandse overheersing. Al in 1924 werd Haji Misbach, een Islamitische Communist, verbannen naar Nieuw Guinea.

Na de opstand werden er in 1927 ongeveer 1.300 communisten gevangen gezet in Nieuw Guinea. Deze verzetstrijders kwamen terecht in het gevangenenkamp Boven Digul in Tanah Merah aan de Digul rivier, een nagenoeg ontoegankelijke plaats aan de grens met Oostelijk Nieuw Guinea. Tanah Merah viel onder het district Merauke, er heerste malaria en het was er ongezond.

Onder druk van een comité in Nederland en optredende Indonesiërs in de Volksraad ontstond een discussie over de internering en mogelijke opheffing van het concentratiekamp. De regeringsgemachtigde voor inlandse zaken (W. Peekema) herinnert eraan, dat ,,meer in het algemeen was overwogen:” Boven-Digul op te heffen en naar ,, een ander geschikt en minder ongezond ballingsoord om te zien”. Het kwam er echter niet van.

Opmerkelijk is nog wel de volgende ontboezeming: ,,De mindere geschiktheid van Boven-Digul als interneringsoort voor intellectuelen heeft enkele malen de aandacht getrokken, en dientengevolge is het ook voorgekomen dat voor de openbare orde en rust gevaarlijke, ontwikkelde Inlanders andere plaatsen tot verblijf kregen aangewezen. Zo zijn dokter Tjipto Mangoenkoesoemo en Mr. Koesoemo Soemantri onlangs op Banda geïnterneerd en Ir. Soekarno op Flores.”

Communistische intellectuelen werden echter wel naar Boven-Digul gezonden. Hoe willekeurig verbanningen plaats hadden, blijkt uit het voorbeeld van de ,,Minangkabauer Si Gani”, die na de opstand van 1927 tot gevangenisstraf was veroordeeld. Toen in 1930 zijn tijd om was, werd besloten de internering voort te zetten op grond van de overweging, ,,dat hij nog steeds behept is met een gevaarlijke communistische mentaliteit, zodat met stelligheid kan worden verwacht, dat hij zijn eventueel herwonnen vrijheid zal misbruiken om zich tegen de bestaande gang van zaken te verzetten”.

De verbanning van communisten en nationalisten duurde tot aan de Japanse overval in 1942, toen een nieuw hoofdstuk in de koloniale verhouding tot Nederland begon. De gevangenen werden toen naar Australië overgebracht.

In het midden van het dorp Tanah Merah is, na afloop van het Nederlandse koloniale tijdperk, een simpele begraafplaats opgezet voor de Indonesische leiders die daar zijn overleden. De namen van 39 helden die hier zijn overleden zijn te lezen op een stenen gedenkplaat.

De 2de Wereldoorlog

Japans aanvalsleger

Het Imperialistische Japanse Marine Leger, die de Nederlandse Nieuw Guinea gebieden bezette, werd het “N” Expeditie Leger genoemd en is gevormd op het eiland Ambon aan het einde van maart 1942. Ze verlieten Ambon in de nacht van 29 op 30 maart 1942. Het Koninklijke Nederlands Indië Leger (KNIL) op Nieuw Guinea telde minder dan 1,000 man verspreid over de 15 bestuursgebieden.

De gevechtsvolgorde van het “N” Expeditie Leger, geleid door Achter Admiraal Ruitaro Fujita was als volgt:

Hoofd Leger

  • 11de Vliegdekschip Divisie met zeevliegtuig Chitose;
  • 3de sectie van 16de  Kruiser Eskader met licht eskader Kinu.

Support Leger

  • 1ste sectie van de 16ste Vernietiging Divisie met vernietigers Yukikaze en Tokitsukaze, torpedo boten Tomozuru, Hatsukari en patrouille boten Nr. 1, Nr.2, Nr.38 en Nr. 39;
  • 54ste Onderzee-jager Divisie met onderzee-jager Shonan Maru #5, Shonan Maru #17, Fukuei Maru #15 met bijpassend kleiner schip.

Marine Landing Leger (onder leiding van Kapitein S. Shibuya)

  • 4de Wacht Unit (ongeveer de grootte van een bataljon);
  • 4ste Speciale Basis Unit (ongeveer 500 man). De NLF troepen waren onder leiding van Kapitein S. Shibuya en de kapitein was ondergeschikt aan de 24ste Speciale Basis Macht, toen nog op het eiland Ambon. De 24ste Speciale Basis Macht zou vertrekken naar Endeh, op het eiland Flores op 15 november, 1943.

Aan en Afvoertroepen (AAT)

  • 2de Kanonneerboot Divisie met kanonneerboten Manyo Maru, Taiko Maru en Okuyo Maru;
  • Olietanker Seian Maru and vervoerschip Hokuriku Maru.

Japanse bezetting

Op 1 april werd Fak Fak bezet, het kleine garnizoen van de KNIL bood geen weerstand. Een dag later werd Babo bezet en de meeste KNIL soldaten wisten naar Australië te ontkomen. Op 4 april volgde Sorong waar de KNIL zich overgaf.

De helden van Kokkeling

Manokwari werd bezet op 12 april en ook hier was het duidelijk voor de plaatselijke garnizoenscommandant Kapitein J.B.H Willemsz Geeroms, dat ze niet opgewassen waren tegen de Japanners. Een groep van 60 militieleden en 17 plaatselijke soldaten waren de bergen in gevlucht. De kapitein werd ziek en viel op 18 april in handen van de Japanners en werd in mei geëxecuteerd. Zijn legeronderdeel, nu onder leiding van sergeant Mauretz Christiaan Kokkeling voerde tot oktober 1944 een guerrilla oorlog tegen de Japanners. In die maand maakten ze contact met de Amerikanen.  Er waren toen nog slechts 12 Nederlandse soldaten en een plaatselijke soldaat in leven, deze groep werd uiteindelijk naar Australië geëvacueerd.

Moemi viel op 15 april, maar deze plaats was van een dergelijk gering belang dat hier helemaal geen verdedigingstroepen aanwezig waren. Een dag later viel het eiland Japen ook zonder dat er een schot gelost werd. Een kort gevecht met de KNIL in Nabire volgde de daarop volgende dag. Hetzelfde gebeurde in Sarmi op de 19de. Hollandia probeerde diezelfde dag ook wat verzet te plegen maar ook hier was de strijd uiterst ongelijk en uiterst kort. De verschillende Japanse legeronderdelen kwamen op 21 april samen in Manokwari en omdat er zo weinig weerstand was besloot men de ‘N’ Expeditie te ontbinden en de meeste schepen keerden naar Ambon terug. In kleinere garnizoenen werden ongeveer 500 Japanse soldaten over de verschillend veroverde plaatsen verdeeld. De enige plaats die de Japanners aan de zuidkust bezetten was Kokonau.

Na de zeeslag in de Koraalzee (4-8 maart 1942) begonnen de geallieerden langzaam maar zeker terrein terug te winnen. Nieuw Guinea vormde een sleutelpositie zowel ten opzichte van de eilanden in de Stille Zuidzee als ook m.b.t. Australië.

De strijd om Nieuw Guinea

Oostelijk Nieuw Guinea vormde het belangrijkste gebied voor de Japanners. Hun hoofdkwartier werd na het bombardement van Darwin in februari 1942 in Buna geplaatst aan de noordoostelijke kust in het puntje van het eiland. De geallieerden vestigden hun hoofdkwartier in Port Morseby direct ten zuiden van Buna, maar gescheiden door de Stanley range met pieken van boven de 3,000 meter. Tussen deze twee plaatsen is hier door de Australiërs m.b.v. de plaatselijke bevolking, de beroemde Kokoda-trail uitgehakt (4,000 treden). Van hieruit begon men langzaam maar zeker de Japanners uit Nieuw Guinea te verdrijven. Deze strategie was door de Amerikaanse generaal Douglas MacArthur ontwikkeld en stond bekend als ‘island hopping’.Na een zeer zware strijd viel Buna op 23 januari 1943. Na de val van Hollandia vestigde MacArthur zich in Ifar Gunung aan het meer van Sentani vlak bij de Cyclops berg, van waaruit hij via ‘island hopping’ de Filippijnen bevrijdde en vervolgens Japan binnen viel.

Merauke onbezet

Als enige plaats in het hele Nederlands Indië gebied werd Merauke niet bezet en het 31ste en 51ste  bataljon van de KNIL afdeling  is hier als enige in staat gebleken om de Japanners te weerstaan. In begin 1942 vonden er niet minder dan 19 bombardementen plaats, maar Merauke en ook Tanah Merah bleven vrij.

Van hieruit vestigde de afdeling een legerpost met radio verbindingen in de bergen aan de Wisselmeren van waaruit ze uitzicht hadden over Kokonau. Watervliegtuigen zorgden voor het transport.

In december 1942 werd Merauke versterkt door het 62ste Australische bataljon. De Australiërs waren van hieruit in een goede positie om de Torres Strait met de daarin liggende eilanden te verdedigen. Verdere Australische versterkingen volgend in de daarop volgende maanden. Vanaf augustus 1943 werden er ook Australiërs gestationeerd in Tanah Merah (26e bataljon). In daarop volgende 12 maanden patrouilleerden Australische troepen een gebied van 400 km ten noorden en ten westen van Merauke.

Merauke werd daarom dan ook de plaats van waaruit MacArthur de strijd tegen de Japanners wilde verhevigen. In mei 1943 werd besloten om een substantieel vliegveld aan te leggen, de haven te vergroten en er werd een wegennet aangelegd. In mei 1943 werden de Nederlandse en Australische troepen versterkt met een reeks van gespecialiseerde Amerikaanse onderdelen, waaronder een belangrijke luchtbeschermingsinstallatie.

Australisch succes aan de Eilanden rivier

De Australiërs hadden in dit gebied al  eerder succes gehad. Tijdens een patrouille in december 1942 onderschepten ze een groep Japanners die vanuit Kokonau in twee platte boten langs de kust voerden. O.l.v. Captain Wolfe werd het vuur geopend op de totaal verraste Japanners en al na twee minuten vluchtten de Japanners. Wolfe zette vervolgens een militaire post op aan de Eilandenrivier, 30 km ten oosten van Kokonau. Deze onderschepten de Japanners die zoals men had verwacht naar deze plaats zouden terugkeren. De Japanners verloren in deze strijd 47 man en 11 raakten er gewond. Vanaf die tijd bleven de Australiërs in het bezit van deze post.

Precies een jaar later vonden er hier weer schermutselen plaats tussen de Australiërs en Japanners. Ook hier vielen er gewonden door stenen bijlen van de Papoea’s.

Een zware strijd vond er plaats op 30 januari 1944, waarbij 60 Japanners werden doodgeschoten. De overgebleven  Japanners werden de  volgende dag gebombardeerd door vliegtuigen die vanuit Merauke de aanval openden.

Ook in oktober en december vonden er o.l.v. Wing Commander Donald Thompson  succesvolle acties plaats van Australiërs patrouilles (versterkt door plaatselijke soldaten van de Torres Strait eilanden) in zuidwest Nieuw Guinea. Een van deze plaatselijke soldaten werd gewond door een stenen bijl van een van de Papoea’s, die de Japanners hielp.

De Japanners bleven Merauke bombarderen, het 21ste bombardement, een van de zwaarste vond plaats op 9 september 1943.

Aan de noordkant verliep de strijd ook gunstig. Huan Bay werd terugveroverd op 22 september 1943, Saidor op 2 januari 1944, Hollandia op 22 april van dat jaar en Biak, Mokmer en Sansapor op 30 juli 1944.

In augustus 1944 trok de Japanse commandant Luitenant-generaal Hatazo Adachi zich terug in de jungle en voerde van hieruit een guerrilla oorlog tot  de overgave van Japan op 15 augustus 1945.

Indonesische onafhankelijkheidstrijd

Onmiddellijk na de 2de Wereldoorlog verklaarde Indonesië zich onafhankelijk van Nederland. Helaas begreep men 20,000 km verderop niets van deze situatie, waar men gewoon de draad van voor de oorlog weer wilde oppikken en de vrijheidsbeweging werd hardhandig onderdrukt. Duizenden Nederlandse militairen werden nu naar Nederlands Indië gestuurd in het kader van de zo genaamde politionele acties. Het is te simpel om te zeggen dat het achteraf gezien eenvoudig is om de Nederlandse fouten te zien. Maar al sinds de jaren ‘20 had Nederland een gevangenis in Tanah Merah op Nieuw Guinea, waar de politieke gevangen vanuit Java naar toe werden gestuurd. Het was absoluut onmogelijk voor hen om ook maar enig kontact te houden met familie, vrienden en politieke soortgenoten op Java. De situatie is niet veel anders dan het lot van de Ierse politieke gevangen een eeuw geleden, die door Engeland naar Australië werden getransporteerd.

Het was vechten tegen de bierkaai en Nederland moest uiteraard het onderspit delven, er is niets opgewassen tegen vrijheid. Het was niet alleen een grote politieke vernedering in Nederland zelf, internationaal werd Nederland sterk bekritiseerd en de verhouding met Indonesië zou voor de volgende 50 jaar stroef blijven verlopen.

De wraak van Indonesië

Het was daarom begrijpelijk dat na de schandalige manier waarop Indonesië haar vrijheid verkreeg van Nederland, de president van de Republik Indonesia, Ir. Soekarno een gruwelijke hekel had aan de Nederlanders. Dit heeft een direct gevolg gehad op de situatie in Nederlands Nieuw Guinea. Indonesië heeft geen historische aanspraak op dat gebied. De reden dat sinds 1828 dit gebied deel uit maakte van het voormalige Nederlands Indië werd door Soekarno gebruikt om dat gebied simpel te annexeren. Uiteraard speelde daarbij ook een rol dat dit land een zeer rijke grondstoffenbodem heeft. De Papoea’s waren maar een heel klein en onbelangrijk pionnetje in dit spel en hun eigen land was ze niet gegund.

Toen Indonesië werd uitgenodigd om haar claim op Nederlands Nieuw Guinea voor het Internationale Hof van Justitie te brengen, weigerde ze dat. Uiteraard wist Indonesië dat ze geen enkel wettelijk recht hadden op dit land.

Soekarno gebruikte de koude oorlog en de angst voor het communisme om Amerika aan zijn zijde te krijgen en toen dat eenmaal was gebeurd kreeg Soekarno zijn zin.  Zie ook De Overgangsperiode,